3. Machine- en bedieningselementen
Wielbevestigingsschroeven
Bij uitvoering B tapeind met de korte
schroefdraadkant in de wielnaaf vast-
draaien, indien mogelijk met LOCTITE
270 of UHU-plus verlijmen.
A
B
Aandrijfwielen
De wielen moeten met de profielpunten
in de rijrichting (van boven af op de wie-
len gezien) gemonteerd worden, om de
trekkracht zo optimaal mogelijk te be-
nutten. De veerring met de bolle zijde
naar de verdieping in het schijfwiel mon-
teren (zie afb. wielbevestigingsschroe-
ven).
Speciale aandrijfwielen
Art. 5490 611: 16x6,50 - 8 terra grip
Doel: maaien op zachte (drassige) on-
dergrond
Uitgave 02.97
Kooiwielen
Art. 5417 511 voor het bevestigen aan
aandrijfwielen 4.00-8
Art. 5517 521 voor het bevestigen aan
aandrijfwielen 5.0-10
Bij het gebruik van de kooiwielen
moeten de wielbevestigingsschroeven
uitv. B gemonteerd worden.
Aandrijfwielen, veerringen (tussen
wiel en flens), flens (3), veerring (onder
zeskantige moer) aanbrengen en met
de zeskantige moer vastmaken.
De kooiwielen (5) op het zeskantige
uiteinde zetten en met de knevelschroe-
ven (6) vastdraaien.
Let erop dat de kooiwielen in de rij-
richting (van boven af op de wielen ge-
zien) gemonteerd worden (zie afb.).
1 tapeind
2 veerring (geribbeld)
3 flens
4 zeskantige moer
5 kooiwiel
6 knevelschroef
Sneeuwkettingen
Bij het gebruik van sneeuwkettingen
moeten de aanwijzingen van de fabri-
kant worden opgevolgd. Let erop dat de
machineonderdelen vrij kunnen bewe-
gen.
Motormaaier 5400
31