▶ Controleer de instellingen in het menu cv-groep 1 ... 2
( hoofdstuk 8.7.1).
– Stel Stooklijn CV1 en Stooklijn CV2 in conform de installatievoor-
waarden.
Belangrijke instellingen voor het warmtapwatersysteem
Controleer de instellingen in het menu warm tapwater bij de inbedrijfna-
me en pas deze eventueel aan. Alleen zo wordt de goede werking van de
warmtapwatervoorziening gewaarborgd.
▶ Controleren instellingen in menu warmwatersysteem
( hoofdstuk 8.7.2).
Belangrijke instellingen voor andere installaties of toestellen
Wanneer er in de installatie andere systemen of toestellen geïnstalleerd
zijn, zijn er aanvullende menupunten beschikbaar. Dit betekent dat sy-
stemen en apparaten beschikbaar zijn, bijvoorbeeld een kamerthermos-
taat.
Neem de betreffende technische documentatie van het systeem of het
toestel in acht om de goede werking te garanderen.
7.3
Ontluchten
Controleer constant de druk op de manometer tijdens de ontluchting.
Wanneer de druk afneemt tot onder de de gewenste waarde, moet de
druk weer worden verhoogd via de vulkraan. Laat de druk niet tot onder
0,5 bar afnemen. Het veiligeheidsventiep opent bij 3 bar.
▶ Waarborg dat alle ontluchtingsventielen open zijn. Houd er rekening
meet dat de warmtepomp drie ontluchtingsventielen heeft.
▶ Wanneer de afsluiters voor de cv-groep zijn gesloten, open deze.
▶ Schakel de warmtepomp in.
▶ Start de ontluchtingsfunctie ( hoofdstuk 9.4).
▶ De ontluchtingsfunctie activeert de pompen, 3-wegklep en elektri-
sche verwarming gedurende circa 20 minuten en schakelt deze ver-
volgens uit.
▶ De ontluchtingsfunctie kan worden onderbroken door deze uit te
schakelen of door het menu Functietests te verlaten.
VOORZICHTIG
Schade aan de cv-groep door oververhitting!
Wanneer de warmtepomp is geïnstalleerd in een verwarmingssysteem
met een laag warmtevermogen (kleine cv-groep), kan de warmtepomp
oververhit raken. Dit kan schade in de cv-groep veroorzaken.
▶ Ga naar het Service > Onderhoud > Info ingangssignalen menu
▶ Bewaak de temperatuur in het primaire circuit van de warmtepomp
en waarborg dat de waarde TC1 Aanvoertemp. primair aan de radi-
ator 65 °C en de vloerverwarming 38 °C niet wordt overschreden.
Wanneer de temperatuur toeneemt, moet de ontluchtingsfunctie di-
rect worden uitgeschakeld.
▶ Verlaat het servicemenu en keer terug naar het gebruikershoofd-
scherm. Controleer op alarmen om te waarborgen dat de warmte-
pomp in de standby-toestand is.
7.4
Bedrijfsdruk van het verwarmingssysteem instellen
Indicatie op manometer
1,0-1,3 bar
Minimale vuldruk. Wanneer de cv-installatie
koud is, moet het systeem worden gevuld tot
een druk van 0,2-0,5 bar boven de druk in het
expansievat.
3 bar
Maximale vuldruk. Bij deze druk gaat het vei-
ligheidsventiel open.
Tabel 9 Bedrijfsdruk
▶ Vul tot 2 bar mits anders gespecificeerd.
Compress 3800i EW – 6721831270 (2022/03)
▶ Wanneer de druk niet constant blijft: controleer of het expansievat en
het verwarmingssysteem lekdicht zijn.
7.5
Minimale binnentemperatuur
OPMERKING
Risico van ontdooiingsproblemen of hoog energieverbruik!
Bij lage binnentemperaturen in combinatie met lagere ventilatortoeren-
tallen, kunnen ontdooiproblemen of lagedrukalarmen optreden. Houd
de aanbevelingen hierna betreffende de instelling van de binnenlucht-
temperatuur aan om dit te voorkomen.
▶ Stel de kamertemperatuur niet lager in dan 18 °C wanneer de
luchtstroom is ingesteld op 70 m
▶ Stel geen temperatuurverlaging gedurende de nacht of vakantie in
waardoor de kamertemperatuur tot onder 18 °C afneemt wanneer de
luchtstroom is ingesteld op 70 m
▶ Zie het diagram voor instelling van de laagste temperatuur in relatie
tot de luchtstroom.
▶ Informeer de gebruiker over de laagste binnentemperatuur voor eco-
nomisch gebruik.
Afb. 21 Laagste toevoerluchttemperatuur voor compressorbedrijf
[1]
Ventilatieluchthoeveelheid
[2]
Inkomende luchttemperatuur (ruimtetemperatuur)
7.6
Instelling van luchtstroom/ventilatie
Dit wordt uitgevoerd door ventilatietechnici voor het instellen van de cor-
recte luchtstroom, zie ventilatietekening.
Stel de ventilatie in conform de dimensioneringsspecificatie en de instel-
lingen in de bedieningsunit (zie tabel 8.6.1).
7.7
Functietest
▶ Ontlucht het systeem (zie hoofdstuk 7.3).
▶ Controleer de actieve componenten van het systeem via de functie-
controles ( hoofdstuk 9.4).
– Controleer of de primaire pomp PC0 correct werkt. Stel hiervoor
PC0 prim. cv-pomp in op Aan.
– Verander het toerental van de primaire pomp met de variabele
PC0 toerental en controleer of de circulatiepomp goed reageert.
Bij hogere toerentallen worden de trillingen van de circulatie-
pomp sterker. Om een beter gevoel voor het pompbedrijf te krij-
gen, kunnen de toerentallen 70% en 100% met elkaar worden
vergeleken.
– Controleer of de cv-pomp PC1 correct werkt. Stel daarvoor PC1
cv-circuitp. CV1 in op Aan en controleer of de pomp LED groen
gaat branden (en niet knippert).
– Controleer of de 3-wegklep soepel werkt. Schakel VW1 3-weg-
klep WW om tussen Uit (verwarmen) en Aan (warm water). De 3-
wegklep moet dan van positie veranderen.
– Controleer of de compressor zonder problemen werkt. Stel hier-
voor Compressor in op Aan. Controleer of de compressor draait.
Wanneer de compressor is uitgeschakeld, moet het niet mogelijk
zijn om deze direct weer in te schakelen. Wanneer u de compres-
Inbedrijfname
3
/h.
3
/h.
19