INSTALLATIE
3.
INSTALLATIE
3.1
Wateraansluiting
Watertoevoer aansluiten
Let op het onderstaande om de reinigingsautomaat correct te installeren:
De reinigingsautomaat moet volgens de voorschriften van het waterleidingbedrijf worden
aangesloten.
Uitsluitend de meegeleverde toevoerslangen mogen worden gebruikt.
De toevoerslangen mogen niet worden beschadigd of ingekort.
De minimale doorstromingsdruk bedraagt 100 kPa (1 bar). De maximaal toegestane
waterdruk bedraagt 800 kPa (8 bar).
Wanneer de waterdruk lager is dan 100 kPa (1 bar), is een opvoerpomp nodig.
Bij een druk van meer dan 800 kPa (8 bar) dient er een reduceerventiel te worden
ingebouwd.
Als de gemiddelde hardheid van het water meer bedraagt dan 7 °fH (3,93 °dH, 0,7 mmol/l)
moet onthard water worden gebruikt.
Op locatie is een kraan met ¾-inch schroefkoppeling vereist. De kraan moet goed
toegankelijk zijn.
Zorg dat de diameter van de slangverbinding met de reinigingsautomaat voldoende groot
is en geschikt is voor de volumestroom. Bovendien moet er ter plaatse een afsluitklep zijn
geplaatst.
Ga bij de installatie als volgt te werk:
1. Identificeer de slangen en controleer ze op beschadigingen;
2. plaats de toevoerslangen volgens de onderstaande tabel.
3. Sluit de slangen eerst aan op de wateraansluiting.
4. Spoel eventuele verontreinigingen uit de slangen en de ventielen. Draai daarvoor de
wateraansluitingen open en laat het water in een emmer stromen.
5. Controleer de watertemperatuur conform het installatieschema.
6. Controleer de aansluiting van de slangen op de magneetkleppen.
7. Sluit de slangen aan op de reinigingsautomaat. Let op tekstaanwijzingen op de
reinigingsautomaat.
8. Open de kleppen langzaam en controleer het systeem op dichtheid.
9. Neem bij lekkages de oorzaak van het probleem weg en controleer opnieuw op dichtheid.
REV.0.01_COD.100360_A4
LET OP
Zie ook de bijgevoegde installatietekening.
AANSLUITING
WARM WATER
KOUD WATER
KLEUR
ROOD
BLAUW
Pagina 12