Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 63).
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
LET OP
Als de motorwaarschuwingslamp
brandt vergezeld van een bericht,
dan moet het systeem zo snel
mogelijk worden gecontroleerd.
Controlelamp Forward Alert
Brandt wanneer deze functie in
werking is. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 161).
Controlelamp mistlampen, vóór
Brandt wanneer u de voorste
mistlampen aanzet.
Controlelamp 'Vorst'
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur tussen
4 ºC en 0 ºC. Brandt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0
ºC.
Instrumenten
Controlelamp voorgloeien
Controlelamp koplampen
Controlelamp laadstroom
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Controlelamp grootlicht
Controlelamp maximum
motortoerental
Berichtenindicator
Infoberichten (bladzijde 96).
81
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 135).
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten aanzet.
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Brandt wanneer u het grootlicht
aanzet. Het knippert wanneer u
een lichtsignaal geeft.
Brandt rood wanneer het
maximale motortoerental is
bereikt.
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie