WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet branden
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort ter bevestiging dat
het systeem operationeel is.
•
ABS
•
Airbag
•
Remsysteem
•
Motor
•
Vorst
•
Contact
•
Oliedruk (alle uitvoeringen behalve
2.5L Duratec)
•
Stabiliteitsregeling (ESP).
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Controlelamp ABS
Knippert wanneer het systeem
in werking is. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Instrumenten
Controlelamp remsysteem
abrupt in.
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 207).
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole
(ESP) gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de wagen zo snel mogelijk
tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 155). Bij wagens met
adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat
de indicator branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 158).
80
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid. Druk
het rempedaal bijzonder voorzichtig
in. Druk het rempedaal vooral niet
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Brandt wanneer u een snelheid
met de cruise control hebt
ingesteld. Zie Gebruik maken