GEVAAR
In bepaalde omstandigheden kan tijdens het
tanken statische elektriciteit worden ontladen
waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot
ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
• Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
• Vul benzinevaten niet in een vrachtwagen
of aanhanger, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kan isoleren, waardoor de
afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.
• Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
• Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur
dergelijke machines op een truck of aanhanger
bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
• Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Brandstoftank vullen
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 26,5 liter.
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank
schoon (Figuur 12).
Figuur 12
1. Leeg
2. Vol
3. Naald
4. Brandstofmeter
5. Dop van brandstoftank
3. Verwijder de dop van de brandstoftank.
4. Vul de benzinetank tot ongeveer 2,5 cm vanaf
de bovenkant van de tank (de onderkant van de
vulbuis). De ruimte in de tank geeft de benzine de
kans om uit te zetten. Niet te vol vullen.
5. Draai de tankdop stevig vast. Neem gemorste
brandstof op.
Transmissieoliepeil
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Het peil van de transaxle-olie moet tot aan de
onderkant van de opening van de niveau-aanwijzer staan
(Figuur 13). Als dit niet het geval is, moet u het reservoir
met voldoende vloeistof vullen; zie Transaxle-olie
verversen in het onderdeel Aandrijfsysteemonderhoud
onder Onderhoud.
1. Opening van niveau-aanwijzer
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, steek het
sleuteltje in de contactschakelaar en draai dit naar
rechts op AAN.
Opmerking: Als het achteruitrij-alarm is
gemonteerd en de schakelhendel in de stand
Achteruit staat, klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen.
2. Zet de schakelhendel in de gewenste stand.
3. Zet de parkeerrem vrij.
4. Trap langzaam het gaspedaal in.
Opmerking: Als de motor koud is, moet u het
gaspedaal intrappen en ongeveer half ingetrapt
houden en de chokeknop uittrekken en op AAN
zetten. Zet de chokeknop op UIT als de motor
warm is.
Belangrijk: Probeer de motor niet te starten
door het voertuig aan te duwen of te slepen.
20
Figuur 13