6.3.18.2 Zaaischijfdruk in het tractorspoor
Afhankelijk van de uitrusting van de machine kan
de zaaischijfdruk in het rijspoor separaat worden
ingesteld.
1. Turbine inschakelen.
Om de zaaischijfdruk naast de tractorsporen op
2.
nul in te stellen,
zie bedieningshandleiding ISOBUS
"Zaaischijfdruk aanpassen".
AANWIJZING
Het werkgebied ligt tussen 10 en 50 bar.
Om de extra zaaischijfdruk in het rijspoor in te
3.
stellen,
Zaaischijfdruk via de stelschroef 1 in de
gewenste positie zetten.
De manometer 2 geeft de extra zaaischijfdruk in
de tractorsporen aan.
Wanneer de zaaischijfdruk naast de tractorsporen
wordt ingesteld, wordt de zaaischijfdruk in
de tractorsporen met de ingestelde waarde
verhoogd.
Om de instelling na een korte rijafstand te
4.
controleren,
zie "Zaaidiepte controleren".
6.3.18.3 Hoogte onderstel instellen
AANWIJZING
Bij de fabrieksinstelling worden de
onderstelwielen in de middelste positie
gemonteerd.
Bij speciale toepassingsomstandigheden kan een
andere onderstelhoogte nodig zijn. Daarbij moet
erop worden gelet dat de bewegingsruimte van de
zaaikouters beperkt wordt. Wanneer bijvoorbeeld
de onderstelhoogte wordt vergroot, kan de
ingestelde zaaidiepte in onregelmatig terrein
onder bepaalde omstandigheden niet worden
bereikt.
MG6659-NL-II | E.1 | 28.09.2021
6 | Machine voorbereiden
Machine voorbereiden voor het gebruik
+
-
2
CMS-T-00007947-A.1
1
CMS-I-00005532
CMS-T-00008168-A.1
111