4. Klik op Extra stuurprogramma's en selecteer de besturingssystemen van alle netwerk-cliënten die afdrukken met deze printer.
5. Klik op Toepassen, en klik dan op OK.
Controleer of de printer naar behoren wordt gedeeld:
Controleer of het printer-object in de mapPrinters, Printers en faxapparaten of Apparaten en printers aangeeft dat deze printer wordt gedeeld. Een pictogram van gedeeld gebruik wordt onder het printerpictogram weergegeven.
Blader door het Netwerk of Mijn netwerklocaties. Zoek naar de host-naam van de server en kijk of de gedeelde naam die u voor de printer hebt gekozen, wordt weergegeven.
Nu de printer wordt gedeeld, kunt u de printer installeren op de netwerk-clients met behulp van de aanwijzen-en-afdrukken of "peer-to-peer" methoden.
Aanwijzen en afdrukken
Deze methode biedt gewoonlijk het meest doeltreffend gebruik van de systeembronnen. De server zorgt voor de stuurprogramma-aanpassingen en het afhandelen van de afdruktaken. Zo kunnen de netwerk-clients veel sneller terugkeren naar hun eigen
programma's.
Wanneer u de aanwijzen-en-afdrukken methode gebruikt, wordt een gedeelte van de stuurprogramma-informatie van de server gekopieerd naar de client-computer. Dit biedt precies genoeg informatie om een afdruktaak naar de printer te sturen.
Windows XP, Windows XP 64-bit Edition, Windows Server 2003, Windows Server 2003 x64 Edition, Windows 2000, Windows NT 4.0
1. Op het Windows-werkblad van de client-computer, dubbelklikt u op Mijn netwerklocaties.
2. Zoek de hostnaam van de server-computer op en dubbelklik op de hostnaam.
3. Klik met de rechtermuisknop op de gedeelde printernaam, en klik dan op Verbinding maken.
Wacht tot de stuurprogramma-informatie is gekopieerd van de server-computer naar de client-computer, en tot er een nieuw printer-object is toegevoegd aan de map Printers en faxapparaten (Printers voor Windows 2000). De kopieertijd die dit kan
vergen varieert, afhankelijk van de drukte op het netwerk en andere factoren.
Sluit tenslotte Mijn netwerklocaties.
4. Druk een testpagina af om te zien of de installatie is gelukt.
a. Klik opStart® Printers en faxapparaten (Printers voor Windows 2000).
b. Selecteer de printer die u zojuist hebt aangemaakt.
c. Klik op Bestand® Eigenschappen.