Motor schakelaars (2)
De motorschakelaar schakelt het ontstekingssysteem in en uit.
Om de motor te laten draaien, moet de motorschakelaar op AAN worden gezet. Als de
motorschakelaar op UIT staat, wordt de motor uitgeschakeld.
Koppelingshendels (4)
De koppeling gebeurt door op de koppelingshendel te drukken. Om los te koppelen, wordt de hendel
losgelaten.
Gashendel ( 1)
De gashendel regelt het motortoerental. Door het gaspedaal dienovereenkomstig in te drukken, loopt
de motor sneller (H) of langzamer (L).
Linker stuurhendel (5)
Deze hendel wordt bediend om naar links te bewegen.
Rechter stuurhendel (3)
Deze hendel wordt bediend om naar rechts te bewegen.
Schakelhendels (7)
Deze hendel wordt gebruikt om de voorwaartse en achterwaartse bewegingen van de machine te
regelen.
Schakelfasen (13)
Daarnaast heeft de handgeschakelde transmissie twee versnellingen "LOW" voor langzaam en
"HIGH" voor snel.
Hydraulische olietank (11)
Deze tank is voor de hydraulische olie. Dit is nodig voor het kantelen en optillen van de trog.
Hendel, heffunctie (6)
De carrosserie of de zelfladende bak wordt gekanteld via hydraulische pomp en hydraulische cilinder.
Met de hendels kunt u het kantellichaam, de hoge tipfunctie of de zelfladende bak omhoog en omlaag
brengen. Na afronding van het werkproces en voordat verder wordt gegaan, moet de trog weer in de
startpositie worden gedreven.
Treeplank (14)
De treeplank kan in- en uitgeklapt worden.
AANDACHT! RISICO OP TIPPING
WAARSCHUWING! TIPPEN GEVAAR
De treeplank (14) mag niet worden achtergelaten tijdens het kantelproces!
Voor het verlaten van de treeplank (14) staat de trog in de startpositie
FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN
WAARSCHUWING! RISICO OP KANTELEN
D
19