4.5 Meten algemeen
Voor alle volgende metingen moet de netspanning binnen het toegelaten gebied van
207 V ..... 253 V liggen. De nauwkeurigheid van de meetwaarden komt dan overeen met die
onder "technische specificaties" (zie hoofdstuk 7 pag. 23) genoemde waarden.
U kunt de netspanning controleren in de positie "U
(zie paragraaf 4.3 op pag. 10).
Het testinstrument is in de meetbereiken voor metingen van de weerstand van de
beschermingsleiding, isolatieweerstand, vervangende lekstroom en aanraakstroom bij het
per ongeluk aansluiten van vreemde spanningen tot 250 V beveiligd tegen overbelasting.
Begin bij klasse I testobjecten steeds met het meten van de beschermingsleidingweerstand.
Zonder een goed functionerende beschermingsleiding kunnen de isolatieweerstand en de
vervangende lekstroom niet gemeten worden. Voor klasse II apparaten moet deze
verbinding extern gemaakt worden, zie paragraaf 4.4.2
Let op!
Let op dat er bij het meten van de weerstand van de beschermingsleiding en de
isolatieweerstand de displayweergave op overloop gaat als de klemmen open zijn of
als de eindwaarde van het meetbereik overschreden wordt. Op het display verschijnt
dan slechts het cijfer "1" links.
Attentie!
Bij langdurige kortsluiting tijdens de isolatiemeting wordt na ca. 10 minuten de
meetstroom gereduceerd. Bij oververhitting wordt dit op het display desbetreffend
gesignaleerd, zie hoofdstuk 7 "Weergave - oververhitting". In dit geval is de
overeenkomstig DIN VDE 0413 vereiste nominale stroom van 1 mA niet meer
gegarandeerd. Na het opheffen van de kortsluiting en een korte afkoeltijd verdwijnt
het signaal en voldoen de metingen weer aan de VDE- bepalingen.
Beoordeling van de meetwaarden
Om er zeker van te zijn dat de grenswaarden
voor de isolatieweerstand niet te laag zijn,
moet er met de meetfout van de tester
rekening gehouden worden. Aan de hand van
de nevenstaande tabel kan de vereiste
minimale weergavenwaarde voor de
isolatieweerstand bepaald worden, welke de
tester met inachtneming van de maximale
afwijking voor de meting (bij nominale
omgevingsomstandigheden) mag aangeven
om niet onder de norm van de vereiste
grenswaarden (DIN VDE 0413 deel 1) te
komen. Tussenwaarden dienen geïnterpoleerd
te worden.
.
4.6
Bewaking verschilstroom
Voor uw veiligheid wordt bij de toestellen METRATESTER®5 het testobject dat aan het
netstopcontact aangesloten is, permanent bewaakt op zijn actueel vloeiende verschilstroom.
Indien de waarde boven 3,5 mA stijgt wordt deze gevaarlijke toestand met een continue
zoemer gesignaleerd. Een uitschakeling gebeurt niet, zie paragraaf 3.1 op pagina 8.
250 V" van de meetfunctieschakelaar
NET
12