4.2
Testen van het beschermingleidingpotentiaal
Raak met een vinger het contactvlak (4) en tegelijkertijd een geaard deel aan (bijv.
een waterleiding).
De signaallamp PE (2) mag hierbij niet oplichten! Het potentiaal tussen de
beschermingsleiding van de netstekker (1) en het contactvlak (4) is dan
Let op!
De signaallamp PE (2) licht ook niet op als er tussen L en N van de netstekker (1)
geen spanning aanwezig is, of wanneer in de netinstallatie L en PE verwisseld zijn.
Als er na het aansluiten van de tester overeenkomstig paragraaf 4.1 op pag. 9
geconstateerd wordt, dat er op het display geen cijfers weergegeven worden, moet
men eerst de installatie - met bijv. de tester PROFITEST
Licht de signaallamp PE (2) op bij het aanraken van het contactvlak (4), dan is het potentiaal
tussen de beschermingsleiding van de netsteker (1) en het contactvlak (4)
de beschermingsleiding onder spanning staat of niet aangesloten is.
Let op!
Het kan gebeuren dat door de wijze van hanteren een potentiaalverschuiving
ontstaat, die het oplichten van de signaallamp PE (2) veroorzaakt. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren wanneer u een aan het teststopcontact (8) aangesloten
apparaat in de hand houdt en er op deze wijze een potentiële spanningsdeler
gevormd wordt. Raak dan zoals hierboven beschreven een geaard deel aan.
Let op!
Wanneer bij het testen van het aardpotentiaal vastgesteld wordt, dat de net-
beschermingsleiding spanningsvoerend is, dan mogen er met de tester verder
geen metingen verricht worden. De spanning ligt dan namelijk ook aan de
aanraakbare randaarde van het netstopcontact (7) en aan de bus (6) en kan
gevaarlijk zijn. Koppel de tester onmiddellijk los van het net en zorg ervoor dat de
fout aan de netaansluiting verholpen wordt.
Een spanning op de beschermingsleiding veroorzaakt bovendien verkeerde
meetresultaten bij de volgende tests:
- aanraakstroommeting overeenkomstig DIN VDE 0701-0702
- verschilstroommeting.
4.3
Meten van de netspanning
Zet de meetfunctieschakelaar op "U
Lees de meetwaarde op het display af.
De netspanning moet tussen de 207 ... 253 V liggen.
250 V"
net
100 V.
– controleren.
MASTER
25 V, d.w.z. dat
10