AANWIJZING!
Er mag alleen gereedschap worden gebruikt,
dat geschikt is voor gebruik in de koeltechniek
(bijv.: buigtang, pijpsnijder, ontbramer en felsge-
reedschap) koelmiddelbuizen mogen niet
worden afgezaagd.
AANWIJZING!
Bij alle werkzaamheden dient te worden uitge-
sloten dat vuil, spaanders, water enz. in de
koelmiddelleidingen terechtkomt!
De buitenmodules worden met de bijpassende
felswartels geleverd.
9.2 Koeltechnische inbedrijfstelling
Controle op lekkages
Zodra alle aansluitingen gemaakt zijn, wordt het
manometerstation als volgt aangesloten op de
schraderkleppen, indien aanwezig:
blauw = grote klep = zuigdruk
Na het maken van alle aansluitingen wordt de lek-
test met droge stikstof uitgevoerd. Voor het contro-
leren op lekkages lekzoekspray spuiten op alle
aansluitingen. Zijn bellen te zien, is de aansluiting
niet correct uitgevoerd. Draai dan de schroefkop-
pelingen strakker aan of maak eventueel een
nieuwe felsrand aan de leiding.
Ontluchten
Na succesvolle lektest, de overdruk uit de koude-
middelleidingen ontlasten en een vacuümpomp
met een absolute onderdruk van min. 10 mbar
aansluiten, om te zorgen voor een vacuüm in de
leidingen. Bovendien wordt zo het aanwezige
vocht uit de leidingen verwijderd.
AANWIJZING!
Er moet een vacuüm van min. 20 mbar abs.
worden bereikt!
De tijdsduur voor het verkrijgen van het vacuüm is
afhankelijk van de einddruk, leidingvolume van de
binnenunit en de lengte van de koudemiddellei-
dingen, de procedure duurt echter minimaal 60
minuten. Zodra de vreemde gassen en het vocht
volledig uit het systeem verwijderd zijn, de kleppen
van het manometerstation sluiten en de kleppen
van de buitenunit openen, zoals beschreven is in
het hoofdstuk "Inbedrijfstelling".
Inbedrijfstelling
AANWIJZING!
De inbedrijfstelling mag alleen door speciaal
geschoold vakpersoneel uitgevoerd en gedocu-
menteerd worden.
Voor de inbedrijfstelling van de totale installatie
moeten de gebruikshandleidingen van de bin-
nenunit en de buitenunit worden opgevolgd.
Nadat alle onderdelen zijn aangesloten en getest,
kan de installatie in bedrijf worden genomen. Voor
een correcte werking moet voor de overdracht aan
de exploitant een functiecontrole worden uitge-
voerd, om eventuele onregelmatigheden tijdens
bedrijf te kunnen constateren. Deze controle is
afhankelijk van de gemonteerde binnenunit. In de
gebruikshandleiding van de in bedrijf te nemen bin-
nenunit is de werkwijze vastgelegd.
Functiecontrole en proefdraaien
Controleer de volgende punten:
n
Lekdichtheid van de koudemiddelleidingen.
n
Gelijkmatige loop van compressor en venti-
lator.
n
Afgifte van warmer water in de binnenunit en
afgifte van koude lucht bij binnenunit tijdens
verwarmingsbedrijf.
n
Functiecontrole van de binnenunit en het cor-
recte verloop van alle programma's.
n
Controle van de oppervlaktetemperatuur van
de zuigleiding en bepaling van de verdamper-
oververhitting. Houd voor een temperatuurme-
ting de thermometer op de zuigleiding en trek
van de gemeten temperatuur, de op mano-
meter afgelezen kookpunttemperatuur af.
n
De gemeten temperaturen in het inbedrijfstel-
lingsprotocol noteren.
79