• Als het oppervlak beschadigd of gebarsten is, moet het apparaat of het betreffende deel
van het apparaat meteen worden losgekoppeld van de spanningsbron.
• Tijdens normale bereidingsprocessen is de glaskeramische kookplaat erg heet en moet
daarom niet worden aangeraakt (gevaar van brandwonden).
• Tijdens normale bereidingsprocessen mogen er geen lege pannen op de
glaskeramische kookplaat blijven staan (gevaar van oververhitting).
• Tijdens normale bereidingsprocessen mag geen papier, karton, doekjes etc. tussen de
pan en de glaskeramische plaat worden geplaatst (kans op brand).
• Tijdens normale bereidingsprocessen mag er geen ander voorwerp (bijv. plastic
houders, afgesloten ingeblikt voedsel, aluminiumfolie, bestek of andere metalen
voorwerpen) dan pannen op de kookplaat worden geplaatst (gevaar van
brandwonden). De kookplaat mag niet gebruikt worden om voorwerpen op te bewaren.
• Als er een spatafscherming gebruikt wordt bij het koken, mag deze geen metalen
oppervlak hebben
• Tijdens elk normale bereidingsproces kunnen voorwerpen die de gebruiker draagt,
zoals ringen, horloges enz. erg heet worden als ze dicht in de buurt van het oppervlak
van het apparaat worden gehouden (gevaar van brandwonden).
• Mensen
met
levensbedreigend letsel oplopen bij gebruik van inductieapparaten. Informeer bij
de fabrikant van uw implantaat of uw arts wat de mogelijke risico's zijn, voordat u de
kookplaat gebruikt.
• Alle soorten voorwerpen die reageren op magnetisering (bijv. credit cards,
telefoonkaarten, etc.) mogen niet in de buurt van of boven de glaskeramische
kookplaat worden geplaatst.
• Het inductieapparaat heeft interne luchtkoeling. De openingen waardoor de lucht
aangezogen en afgegeven wordt, aan de onderkant van het apparaat, mogen niet
worden afgesloten met voorwerpen of doeken (gevaar van oververhitting).
• Schakel na het koken altijd de kookzones uit.
• We bevelen aan pannen te gebruiken die speciaal voor dit inductieapparaat zijn
ontworpen (raadpleeg G.4 Keuze van de pannen), om een slechte werking of
beschadiging van het apparaat te voorkomen.
A.5
Op het apparaat geïnstalleerde beveiligingen
Afschermingen
Het apparaat heeft:
• vaste afschermingen (bijv.: carters, deksels, zijpanelen, enz.), die bevestigd zijn aan het
apparaat en/of aan het frame met bouten of snelkoppelingen die uitsluitend
gedemonteerd of geopend kunnen worden met gereedschappen; de gebruiker mag
dergelijke voorzieningen daarom niet verwijderen of ermee knoeien. De Fabrikant kan
op geen enkele wijze aansprakelijk worden gesteld voor schade door geknoei of
verkeerd gebruik van het apparaat;
• interlock bewegende afschermingen (deur) om toegang te krijgen tot de binnenkant van
het apparaat;
• toegangsdeurtjes tot de elektrische uitrusting van het apparaat, uitgevoerd met
scharnierende deurtjes die alleen met behulp van gereedschap geopend kunnen
worden. Het deurtje mag niet geopend worden als het apparaat is aangesloten op het
elektriciteitsnet.
8
een
pacemaker
of
andere
metalen
implantaten
kunnen