Problemen oplossen
Storing
De motor is oververhit.
De motor raakt oververhit en
loopt met lage snelheid.
De motor bromt en loopt niet
naar behoren.
De zekeringen slaan door en/of
de motorbeveiliging wordt
geactiveerd.
De motor loopt niet. De motor-
beveiliging wordt onmiddellijk
geactiveerd.
110
Mogelijke oorzaak
De motor is ontworpen voor
een steraansluiting, maar is in
een driehoek aangesloten.
Bij het inschakelen wijken de
spanning en/of de frequentie
van de nominale waarde af.
De voedingsspanning wijkt
meer dan 5% van de nominale
motorspanning af.
Onvoldoende motorkoeling.
Los contact of gebroken kabel
in het voedingscircuit van de
motor.
Te hoog energieverbruik.
De motor loopt op 2 fasen, bij-
voorbeeld door een defecte
aansluiting, een gebroken kabel
of een kapotte wikkeling.
De voeding is verkeerd aange-
sloten.
Kortsluiting in de voeding.
Verkeerde zekering (te lage
waarde).
De motorbeveiliging is slecht
afgesteld.
Kortsluiting in de wikkeling of
ten opzichte van de aarde.
De motorbeveiliging is verkeerd
ingesteld.
De mechanische aandrijving
(kettingen, banden, rollen en
geleiders) is geblokkeerd.
Oplossing
Verander de steraansluiting in
een driehoekaansluiting.
Sluit de motor aan conform de
gegevens op de typeplaat.
Onderzoek wat deze afwijking
veroorzaakt en probeer de oor-
zaak te verhelpen.
Controleer of de ventilatieope-
ningen in het motorhuis niet zijn
geblokkeerd. Controleer de
ventilator op schade.
Controleer het voedingscircuit
op losse contacten of gebroken
kabels.
Controleer of het gewicht van
het product met de gegevens
op de typeplaat overeenkomt.
Controleer of de motor soepel
loopt.
Controleer de aansluitingen en
de kabel. Demonteer de motor
voor reparatie. Zie paragraaf
7.8.11.
Sluit de voeding correct aan.
Verhelp de kortsluiting.
Pas de zekering aan de nomi-
nale motorstroom aan.
Stel de motorbeveiliging op de
nominale stroom af.
Demonteer de motor voor repa-
ratie. Zie paragraaf 7.8.11.
Controleer de motorbeveiliging
en/of stel deze correct af.
Verwijder de blokkering. Reinig
de machine. Maak zo mogelijk
de intervallen tussen inspectie/
onderhoud/reinig korter. Con-
troleer de kettingen, aandrijfrie-
men, rollen, geleiders en
dergelijke onderdelen op
schade of verkeerde afstelling.
UM-PRORUNNER_Mk5-1.2-NL