De metingen worden in eerste instantie in standaardbedrijf
uitgevoerd.
In omgeving 1 wordt synchroon in de bovenste en onderste
meetwaardeweergave de relatieve meetwaarde 200
weergegeven.
Vervolgens bereikt de gebruiker omgeving 2. Beide
meetwaardeweergaven tonen hier een relatieve meetwaarde
van 300 ten opzichte van de basiswaarde.
Als laatste bereikt de gebruiker omgeving 3. Hier tonen beide
weergaven 700. Dit is een indicatie dat daar al tijdens het
lokaliseren in omgevingen 1 en 2 spoorgas in grote
hoeveelheden moeten zijn vrijgekomen en is een duidelijke
aanwijzing voor de aanwezigheid van een lekkage in omgeving
3. Door de hoge totale concentratie is het maken van
onderscheid echter niet eenvoudig en het nauwkeurig
lokaliseren van de lekkage zeer lastig. Door een zero-reset
wordt vervolgens de sterk verhoogde H2-
omgevingsconcentratie als basisconcentratie aangenomen en
wordt de weergave in het veld "Waterstof 2" gereset naar 0,0.
Als referentiewaarde voor de toonsignaalintervallen dient daarna
niet de basiswaarde, maar de gekozen referentiewaarde van de
H2-basisconcentratie uit omgeving 3, die wordt weergegeven in
het veld "Waterstof 2".
Door deze aanpassing reageert de spoorgassensor ook bij een
verhoogde waterstofconcentratie in de omgeving op de meest
geringe wijziging hiervan, waardoor in de buurt van de
eigenlijke lekkage nog steeds een toenemende H2-concentratie
eenvoudig kan worden gevonden en het lek zo kan worden
gelokaliseerd.
Bij naar boven afwijkende concentraties, bijvoorbeeld direct
boven of in de buurt van de lekkage, reageert het apparaat weer
met de betreffende toonhoogte en/of waardetoename.
Ook de werking van de gevoeligheidsregelaar met de vijf
instelmogelijkheden blijft volledig behouden.
Zo kan de hoogste H2-concentratie zelfs in omgevingen worden
gelokaliseerd die al zijn verrijkt met testgas.
Fouten en storingen van de spoorgassensor
De spoorgassensor wordt tijdens de productie meerdere keren
op een goede werking getest. Mochten er desondanks storingen
ontstaan, controleer dan de spoorgassensor op basis van de
volgende lijst.
Basiskalibratie mislukt:
• De spoorgassensor nooit opstarten in de buurt van een
waterstofbron.
De weergegeven meetwaarde komt langdurig boven ca. 20
tot 30 digits:
• Deze zogenaamde basisruis ontstaat als de gevoeligheid
op positie 5 staat (LED 7 brandt). Dit effect is normaal en
over het totale bereik van 1000 digits verwaarloosbaar.
32
De spoorgassensor reageert gevoelig op stoorbronnen,
zoals brandbare gassen:
• Door het fysische principe van het detectieproces reageert
de spoorgassensor niet alleen op waterstof, maar ook op
andere brandbare gassen (bijv. alcohol-luchtmengsels,
methaan of koolwaterstoffen).
• Gebruik de gedifferentieerde indicatieve meting om een in
individuele gevallen aanwezige permanente stoorbron te
omzeilen (zie hoofdstuk "Gedifferentieerde indicatieve
meting"). Hierdoor wordt de gevoeligheid voor
stoorbronnen verminderd en de gevoeligheid voor de
detectie van waterstof vergroot.
Reiniging van de spoorgassensor
Opmerking
De zilverkleurige sensorbeschermkap is verzegeld met een
speciale sticker. Schroef de zilverkleurige sensorbeschermkap
niet los. Anders kan de sensor worden beschadigd.
Opmerking
Gebruik voor de reiniging nooit water of agressieve
reinigingsmiddelen. Deze kunnen de sensorkop vernielen als
deze hiermee in aanraking komt.
1. Wacht na een meting met de spoorgassensor ca.
5 minuten, voordat u deze reinigt. Na ca. 5 minuten is de
zilverkleurige sensorbeschermkap voldoende afgekoeld.
2. Reinig de zilverkleurige sensorbeschermkap alleen onder
licht druk met een kortharige borstel (bijv. staalborstel).
3. Zorg dat de zilverkleurige sensorbeschermkap goed is
vastgeschroefd. Er mag geen fijnstof onder of direct op het
sensorelement komen.
4. Evt. los stof verwijderen met perslucht. Zorg dat de
persluchtstraal alleen in de omgeving van de
sensorbeschermkap wordt gebruikt.
multifunctiemeetapparaat T3000
NL