Nadat u een afdrukprofiel hebt geselecteerd, worden de vooraf ingestelde waarden automatisch
toegepast op Extra functies (Additional Features), Mediumtype (Media Type) en Papierformaat
printer (Printer Paper Size).
10. Selecteer de papierbron.
Selecteer bij Papierbron (Paper Source) de cassette waarin het papier is geplaatst.
11. Zodra de afdrukinstellingen zijn ingevoerd, klikt u op OK om af te drukken.
Opmerking
• Verschillende afdrukinstellingen kunnen met het printerstuurprogramma worden geconfigureerd.
Afdrukken vanuit toepassingssoftware (Windows-printerstuurprogramma)
37