14. Starten van de helikopter
Nadat de helikopter en zender zijn ingeschakeld en de sensoren met succes zijn gekalibreerd, kan de helikopter
worden gestart.
Ga achter de modelhelikopter staan en druk kort op de
drukknop om te starten (zie afbeelding 13a, pos. 12). De
beide rotors beginnen te draaien en verhogen het toeren-
tal tot de helikopter los komt van de grond en overgaat in
de stijgvlucht.
Na de klimvlucht vermindert het model automatisch het
motorvermogen op een hoogte van ong. 80 cm en zweeft
het ter plaatse.
Nu kan het model worden bestuurd met behulp van de
afstandsbediening volgens de hierboven beschreven pro-
cedure.
De helikopter is uitgerust met een automati-
sche hoogtestabilisatie.
Deze stabilisatie neemt de luchtdruk als referentie voor de actuele vlieghoogte. Aangezien de meetwaar-
den bij minimale hoogtewijzigingen slechts gering wijzigen, kunnen lichte schommelingen in de vlieghoogte
niet worden vermeden.
15. Landen van de helikopter
Als de helikopter zich in zweefvlucht bevindt, bedient u de
knop voor de automatische landingsfunctie (zie afbeelding
13b, pos. 13).
Het is belangrijk dat bij de landing zich geen hindernis on-
der het model bevindt, waar de modelhelikopter tijdens het
dalen tegenaan kan botsen.
De helikopter vermindert nu automatisch de vlieghoogte,
totdat deze weer op het landingsgestel staat. Tijdens de
landingsprocedure is de helikopter nog steeds bestuur-
baar via de staart- knikfunctie en kan het landingspunt
indien nodig worden gecorrigeerd.
De rotors blijven nadat de helikopter geland is automa-
tisch stilstaan.
Afbeelding 13a
Afbeelding 13b
21