67
ATTENTIE !
1)
Voor B26 (ECC88) moef steeds een zodanig exemplaar worden gemonteerd, dat na het
instellen van de dc-balans R6 (R12) nog enige regelreserve heeft.
2)
De transistoren TS26 - 27 (TS126 - 127) en TS28 - 29 (TS128 - 129) moeten paarsgewijze
worden gekozen (tolerantie 3,5 ° Jo)
met
betrekking
tot
de h,e factor in het gebied
60<h~e <110.
Opmerking: Indien één van bovengenoemde transistoren is uitgewisseld, voer dan onder-
staande controle uit:
— Sfel de balans in volgens hoofdstuk VI B, paragraaf 1b.
— De schakelaar "XI -X10" omschakelen van de stand "X10" naar de stand `"XI".
— Controleer of de beeldlyra niet meer dan 1,5 divisie verspringt.
Kies eventueel een andere waarde voor R53 (RI53) of R54 (RI54), stel de balans
opnieuw in en herhaal de controle.
3)
Voor de transistoren TS501 en TS502 moeten exemplaren worden gekozen meE een
h ee ~ 50, bij een instelstroom van 2 rnA.
4)
Zenerdidoden GR26, GR27 en GR126 moeten alle drie van hetzelfde type zijn. Bij gebruik
van OAZ202 moeten dioden gekozen worden met een zenerspanning Vz welke voldoet
aan 5,5 < Vz G 5,9 bij 2 mA.
Bij gebruik van OAZ203 moeten dioden gekozen worden met een zenerspanning Vz
welke voldoet aan 6,2 <
Vz < 6,6 bij 2 mA.
5)
Zenerdiode GR1007 (OAZ213) moet worden uifgezocht op een zenerspanning < 12 V.
Uitzoeken is niet nodig indien een diode OAZ212 wordt toegepast.