3. Ga vanaf de linkerkant op de scooter zitten
en houd tenminste één voet aan de grond
om de scooter in evenwicht te houden.
4. Geef, voordat u wegrijdt, uw richting aan
met een richtingaanwijzer en controleer of
de weg veilig is. Pak het stuur beiderzijds
stevig vast. Probeer nooit met één hand te
sturen: u kunt de macht over het stuur
verliezen.
5. Om op te trekken, opent u geleidelijk aan de
gashendel: de scooter rijdt vooruit.
Zorg dat u de gashendel niet "BLIEPT"(snel
open- en dichtdraait) omdat de scooter dan
plotseling naar voren zal schieten en u de
macht over het stuur kunt verliezen.
6. Om snelheid te minderen, draait u de
gashendel dicht.
48
DICHT