(4) L
INKERRICHTINGAANWIJZER
"
INDICATIELAMPJE
Knippert als de linkerrichtingaanwijzer aanstaat.
(5) R
ECHTERRICHTINGAANWIJZER
"
INDICATIELAMPJE
Knippert als de rechterrichtingaanwijzer aanstaat.
(6) G
-
ROOTLICHT
INDICATIELAMPJE
Brandt als het grootlicht aanstaat.
(7) O
LIESERVICEBEURT
Als het olieservicebeurt-indicatielampje gaat branden
terwijl u rijdt, wil dit zeggen dat het tijd is voor een
periodieke olieverversing.
N.B.:
Het olieservicebeurt-indicatielampje gaat
branden als het contact wordt aangezet en dient
uit te zijn als de motor draait.
-
"
-
"
"
"
-
"
INDICATIELAMPJE
Om het olieservicebeurt-indicatielampje te resetten
(zie pagina 19).
(8)
BUDDYSLOT
Gaat branden als de buddyseat niet goed op slot zit.
(9) O
VERVERHITTING
Als de temperatuur van de koelvloeistof boven de
aanbevolen maximumwaarde ligt, gaat dit lampje
branden.
In een dergelijk geval dient u de motor te stoppen en
het koelvloeistofpeil te controleren (zie pagina 75).
Rijd niet verder voordat het probleem is opgelost.
N.B.
"
1. Het indicatielampje voor oververhitting
gaat branden als het contact wordt
aangezet, dient te doven als de motor gaat
draaien en gedoofd te blijven terwijl de
motor draait.
2. Start de motor pas weer als het lampje
gedoofd is. Als u de motor laat lopen
terwijl het lampje nog brandt, kan de
motor beschadigd raken.
23
-I
"MET-IN"
NDICATIELAMPJE
-
INDICATIELAMPJE
" ≈ ≈ "