1. Onderrand van stelmoer
2. Montage-opening 11
messen
2.
Plaats de stelmoeren van de rol in de gewenste
inkepingen en draai de tapbouten vast. Zorg dat
er evenveel inkepingen zichtbaar zijn onder de
stelmoeren.
3.
Als u een hogere maaihoogte wenst, kunt u met
elke inkeping de maaihoogte met ongeveer 2,38
mm vergroten.
Opmerking:
Dit zijn referentie-instellingen.
De maai-eenheid zal het gras op een andere
hoogte maaien naargelang de omstandigheden
en het gewicht van de maai-eenheid.
4.
Om de maaihoogte fijner af te stellen of de rol
te verstellen, kunt u de stelmoer een halve
inkeping of 1,19 mm verplaatsen aan de hand
van de volgende stappen:
A.
Verwijder de tapbout en de stelmoer
waarmee de rolbeugel aan de tandwielkast
is bevestigd. Verplaats de rolbeugel niet.
B.
Verplaats de tapbout en de stelmoer naar
de bovenste opening in de tandwielkast.
C.
Schuif de rolbeugel naar wens een halve
inkeping naar boven of beneden en draai
de tapbout vast.
Tips voor bediening en
gebruik
•
Maaisnelheid – De maai-eenheid is ontworpen
om gras goed te maaien met snelheden tussen
1,6 en 9,66 km/u. Op de meeste gazons zullen
rijsnelheden van 6,4 tot 9,66 km/u evenwel de
beste maaikwaliteit opleveren. Verminder echter
uw rijsnelheid als u een bocht maakt; als u te snel
rijdt, zullen de buitenste maai-eenheden over het
gras stuiteren. Oververhitting ten gevolge van
Figuur 7
3. Montage-opening 5 of 7
messen
een te hoog toerental van de messenkooi kan
het ondermes en de messenkooi beschadigen.
Aangezien het gras tijdens het werk zorgt voor de
smering van het ondermes en de messenkooi,
moet u trager werken als u dun of erg droog
gras maait of het gras trimt. Geen of te weinig
smering leidt tot oververhitting en daardoor
zwaar contact tussen het ondermes en de
messenkooi, hetgeen op zijn beurt resulteert in
ongelijkmatige slijtage van het ondermes en een
slechte maaikwaliteit. Messenkooien dienen dan
ook uitgeschakeld en gestopt te worden voordat
maaiers over parkeerterreinen of wegen worden
g026929
getransporteerd en wanneer de smering minimaal
is.
•
Maaihoogte – Om de werkelijke maaihoogte te
bepalen, moet u de lengte van het te maaien gras
controleren. Kies de maaihoogte en -frequentie
zodat niet meer dan 1/3 van het gras wordt
gemaaid. Als de maai-eenheid is uitgerust met
pneumatische banden, dient u de bandenspanning
op 2,413 bar te houden. Een lage bandenspanning
kan ervoor zorgen dat het ondermes in het gras
terechtkomt en het gazon scalpeert. Dat leidt
waarschijnlijk tot een ongelijkmatig maaibeeld.
•
Bedrijfsgeluid – Een juist afgestelde
maai-eenheid maakt tijdens het werk een
ruisend geluid. Als u een gezoem, een geklik
of metaalachtige geluiden hoort, dan werd de
maai-eenheid waarschijnlijk gebruikt met zwaar
contact tussen het ondermes en de messenkooi.
Het is ook mogelijk dat de messenkooi of het
ondermes een voorwerp heeft geraakt. Als de
maai-eenheid lawaai maakt, moet u deze stoppen,
repareren en afstellen om ernstige beschadiging
te voorkomen.
•
Maaipatroon – Om liggend gras te voorkomen
en een schoner maaibeeld te verkrijgen, moet u
indien mogelijk telkens als een zone is gemaaid
van maairichting veranderen.
Oorzaken van een slechte
maaikwaliteit
1.
Contact tussen ondermes en messenkooi
(Figuur
8) – Het ondermes moet licht
contact maken met de messenkooi; zo
blijven de snijranden scherp en bent u zeker
van een uitstekende maaikwaliteit. Als de
maai-eenheden echter geen licht contact maken,
kunnen schurende materialen en gras tussen het
ondermes en de messenkooi raken. Daardoor
worden de snijranden van het ondermes en
de messenkooi bot, waardoor de maaikwaliteit
verslechtert. Als de snijranden bot worden,
moet u het ondermes en de messenkooi wetten.
9