lichtbalk
Lichtbalkconfiguratie wordt gebruikt voor het instellen van de
ledhelderheid, Beeldscherm-/Werkmodus en ledafstand.
1. Druk op het tabblad CONFIGURATIE aan de zijkant
2. Druk op
.
Lichtbalk
3. Kies uit:
►LED helderheid – wordt gebruikt om de helderheid van de
ledlampjes aan te passen
►Weergavemodus – wordt gebruikt om vast te stellen of de lichtbalk
de zwad of het voertuig vertegenwoordigt. Wanneer deze functie
is ingesteld op "zwad", geven de ledlampjes de locatie van de
hulplijnen aan. Het bewegende ledlampje geeft dan het voertuig
aan. Wanneer deze functie is ingesteld op "voertuig", geeft het
ledlampje in het midden de locatie van het voertuig aan. Het
bewegende ledlampje geeft dan de hulplijn aan.
►LED afstand – wordt gebruikt om de afstand van de hulplijn of
het voertuig aan te geven dat door elk brandende ledlampje
wordt vertegenwoordigd
4. Druk op de pijl TERUG
aan de zijkant om terug te keren naar het hoofdscherm van de
configuratie.
Figuur 5-9: Lichtbalk
.
of het tabblad CONFIGURATIE
auto-sturen
Wanneer er een module voor besturingsregeling (SCM) aanwezig is,
zijn de opties voor Geassisteerd/Auto-sturen aanwezig. Raadpleeg
de installatiehandleiding voor uw specifieke Geassisteerd/Auto-sturen
voor gedetailleerde configuratie-instructies.
N.B.:
wellicht dient u uw SCM-software bij te werken wanneer
u vanuit oudere Matrix-systemen upgradet naar een Matrix
Pro GS-systeem. De gebruikte softwareversie vindt u in het
scherm Console - >Over.
De functie Auto-sturen wordt gebruikt om vrije of geleide besturing in
of uit te schakelen en om de afsluiter, stuurinstellingen, afsluitertest,
afsluiterdiagnostiek en hoeksensor besturing te configureren.
1. Druk op het tabblad CONFIGURATIE aan de zijkant
2. Druk op
.
Auto-sturen
3. Schakel stuurondersteuning/auto-sturen in of uit.
4. Wanneer u de functie hebt Geactiveerd, kunt u kiezen uit:
►Afsluiter se-tup – wordt gebruikt om het type afsluiter, de
frequentie van de afsluiter, de minimale arbeidscyclus links en
rechts en de maximale arbeidscyclus te configureren
►Stuurinstellingen – wordt gebruikt om de grofafstelling en
fijnafstelling, de koersvastheid en lookahead in te voeren
►Afsluitertest – wordt gebruikt om te controleren of de
stuurinstellingen goed zijn ingevoerd
►Afsluiter diagnostiek – wordt gebruikt om de afsluiters te testen
om te kijken of ze goed zijn aangesloten
►Opties: Stuurwielsensor – wordt gebruikt om te selecteren of de
stuursensor magnetisch of op druk gebaseerd is
►Hoeksensor besturing – wordt gebruikt om de Hoeksensor
besturing in te stellen en te kalibreren als primaire
terugkoppelingssensor voor auto-sturen.
5. Druk op de pijl TERUG
of het tabblad CONFIGURATIE
de zijkant om terug te keren naar het hoofdscherm van de configuratie.
Figuur 5-10: Auto-sturen
.
aan
15
98-05273-NL R4