3. Opnamemodussen
Fotograferen met de instellingen voor aangepaste kleur, defocus en
helderheid
Opnamefunctie:
Kleurinstelling
∫
1
Druk op [
] (1).
2
Draai aan de bedieningsknop om de kleur in te
stellen.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u op
[MENU/SET].
• De instelling voor kleur zal opnieuw de fabriekswaarden
(centrumpunt) aannemen wanneer dit toestel uitgeschakeld wordt of als de camera op
een andere opnamemodus gezet wordt.
Foto's maken met een wazige achtergrond (Defocus
∫
Control)
1
Druk op [Fn3] om het instellingenscherm weer te
geven.
2
Stel de wazigheid in door aan de bedieningsknop te
draaien.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u op
[MENU/SET].
• Druk op [Fn3] om de instelling te annuleren.
• De Auto Focusmodus is op [Ø] ingesteld.
De positie van de AF-zone kan ingesteld worden door het scherm aan te raken. (De
grootte van de zone kan niet veranderd worden)
Instelling helderheid
∫
• U kunt aan de knop van de belichtingscompensatie draaien om de helderheid in te stellen.
(P91)
Verander de instellingen door het aanraakscherm te gebruiken
1 Raak [
] aan.
2 Raak het item aan dat u wenst in te stellen.
[
]: Kleurtoon
[
]: Defocus Control
[
]: Helderheid
¢ Het wordt weergegeven als [Belichtingscomp.] in een
functieknop ingesteld is.
3 Versleep de schuifbalk om in te stellen.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u op [MENU/SET].
¢
(P50)
61
A A
SS
SS
SS
250
125
60
30
15
F F
2.0
2.8
4.0
5.6
B B B