De juiste maaitechnieken
gebruiken
•
Om in een professioneel recht patroon en in
banen te kunnen maaien zoals voor sommige
werkzaamheden is vereist, moet u een boom of
een ander object in de verte uitkiezen en recht
daarop af rijden.
•
Houd de messenkooien en ondermessen scherp.
•
Behoud de juiste afstand tussen messenkooi en
ondermes. Zorg voor licht contact.
•
Volg de 1/3 regel (maai telkens niet meer dan
ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af).
•
Stel het messenkooitoerental en de tractiesnelheid
in om de gewenste maailengte te verkrijgen.
•
Wanneer u in natte omstandigheden maait, opent
u het achterscherm van de maai-eenheid.
Scalpen, in een cirkel maaien en
verticuteren
•
Scalpen/in een cirkel maaien
– Scalpen en in een cirkel maaien worden
beschouwd als moeilijke toepassingen.
Gebruik speciale messenkooien voor deze
toepassingen.
– Volg de 1/3 regel (maai telkens niet meer dan
ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af).
•
Verticuteren
– Voor verticuteerders van 13 cm: Stel de
mesdiepte van de verticuteerder in op 0,3 cm
of minder. Voor verticuteerders van 18 cm:
Stel de mesdiepte van de verticuteerder in op
0,6 cm of minder.
– Zorg ervoor dat de messen van de
maai-eenheid scherp zijn, juist zijn afgesteld
en dat geen enkel mes verbogen is. Botte en
verbogen messen vragen meer vermogen.
– Meer messen toevoegen om de
mestussenruimte te verkleinen, verhoogt het
vermogenverbruik.
•
Beste praktijken voor scalpen, in een cirkel
maaien en verticuteren
– Open de schermen van de achterste
maai-eenheid.
– De aanbevolen maximale maaisnelheid is
6 km/u.
– Stel het messenkooitoerental in op instelling 6.
Opmerking:
Een hogere instelling van het
messenkooitoerental resulteert in minder
kracht. Bij het scalpen worden betere
prestaties en efficiëntie bereikt bij een lagere
instelling van het messenkooitoerental.
– Gebruik de energiezuinige modus niet.
– Gebruik het InfoCenter om zowel de
temperatuur van de motorkoelvloeistof als die
van generator te monitoren.
– Controleer het achterste radiateurscherm, het
luchtfilter en het luchtinlaatscherm boven de
radiateur regelmatig op opgehoopt maaisel.
– Smart Power beperkt geleidelijk de maximale
maaisnelheden naarmate de generator en de
messenkooimotoren hun temperatuurlimieten
naderen, waardoor de productiviteit wordt
geoptimaliseerd door te voorkomen dat de
onderdelen oververhit raken.
– Als de motor, generator of messenkooimotoren
oververhit raken, moet u de machine parkeren
op een schaduwrijke plek met een goede
luchtstroom om de onderdelen te laten
afkoelen.
De machine onderhouden na het
maaien
Na het maaien moet u de machine grondig
schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond,
zodat de afdichtingen en lagers niet worden
beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een
te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de
oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging
moet u de machine controleren op eventuele lekken
in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage
van de hydraulische en mechanische onderdelen.
Controleer tevens of de messen van de maaidekken
scherp genoeg zijn.
Na gebruik
Veiligheid na het werk
Algemene veiligheid
•
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
•
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze
zakken.
•
Haal de parkeerrem aan.
•
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
•
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
•
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt,
reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan
verricht.
•
Om brand te voorkomen, moet u ervoor zorgen
dat de maai-eenheden, aandrijvingen, dempers,
koelschermen en het motorcompartiment vrij zijn
van gras en vuil. Veeg gemorste olie en brandstof
op.
58