®
p o w e r v e N t
- I N s ta L L at I e h a N d L e I d I N g
Breng de stuurkabel -voorzien van een mantelbuis - aan in de richting van het toestel.
➠
Plaats de kap terug op de ventilatorunit (zie Afb. 4c).
➠
Zet de kap vast met de meegeleverde parkers.
➠
Sluit het concentrisch systeem aan op de ventilatorunit.
➠
!Let op
Gebruik een telescopisch pijpstuk voor het aansluiten van het concentrisch systeem. Hierdoor zijn onderhoudswerk-
zaamheden makkelijker uit te voeren.
Plaats de dakdoorvoer op de ventilatorunit.
➠
!Let op
- Zorg ervoor dat de universele dakpan goed aansluit op de omliggende pannen;
- Zorg ervoor dat de plakplaat goed aansluit op het platte dak.
7.3.1.2.2 Buitendakse plaatsing ventilatorunit
het plaatsen van het powervent® systeem gaat als volgt:
Controleer of het toe te passen concentrische systeem voldoet aan de minimaal en maximaal toegestane lengte (zie
➠
paragrafen 8.2.3 en 8.2.4 en bijlage 2 met technische specificaties).
Bouw het systeem op vanaf de aansluitstomp van het toestel.
➠
Plaats het verloopstuk op de aansluitstomp van het toestel.
➠
Plaats de meetunit (venturi) bij voorkeur op het verloopstuk.
➠
Sluit de concentrische pijpstukken en de bochten aan.
➠
Zorg voor de juiste montage van de klemband met siliconen afdichtring ter voorkoming van lekkage op de verbindingen.
Let op
Breng op elke verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan.
➠
Zet de klemband met een parker vast aan de pijp op plaatsen die na installatie onbereikbaar zijn.
➠
Breng voldoende beugels aan, zodat het gewicht van de pijpen niet op het toestel rust.
➠
Maak een gat in het dak voor het concentrische systeem.
➠
Maak een gat in het dak voor de mantelbuis van de stuurkabel van de ventilator.
➠
Plaats de dakopbouwunit op het dak (zie Afb. 5a voor toepassing met plat dak).
➠
Verwijder de kap van de ventilatorunit.
➠
Plaats de ventilatorunit op de dakopbouwunit.
➠
Maak het pijpstuk voor aansluiting op de dakopbouwunit op maat
➠
!Let op
Zorg ervoor dat de juiste insteeklengte behouden blijft.
Sluit het pijpstuk aan op de dakopbouwunit.
➠
Let op
- Zorg ervoor dat de inlaat van de ventilatorunit goed aansluit op het concentrisch systeem;
- Zorg ervoor dat de stuurkabel precies zo wordt aangesloten als weergegeven in Afb. 4b om contact van de kabel
met de hete ventilator te voorkomen;
- Zorg ervoor dat de kap op de juiste manier op de ventilatorunit wordt geplaatst, zodat de uitmonding van de venti-
lator aansluit op de uitmonding van de kap;
- Zorg ervoor dat bij het plaatsen van het bovendeel en de kap de uitmondingen op elkaar aansluiten.
Zet de dakopbouwunit en de ventilatorunit aan elkaar vast met de meegeleverde parkers.
➠
Sluit de stuurkabel aan op de kroonsteen (zie Afb. 4b).
➠
Breng de stuurkabel - voorzien van een mantelbuis - aan in de richting van het toestel.
➠
Plaats de kap terug op de ventilatorunit (zie Afb. 5b).
➠
Plaats het bovendeel en de kap van de buitendakse uitvoering (zie Afb. 5b).
➠
Zet het bovendeel en de kap vast aan de ventilatorunit met de meegeleverde parkers.
➠
!Let op
- Zorg ervoor dat de universele dakpan van de dakopbouw unit goed aansluit op de omliggende pannen;
- Zorg ervoor dat de plakplaat goed aansluit op het platte dak.
7.3.2 Drukmeetleidingen
de drukmeetleidingen worden aangesloten tussen de meetunit (afb. 1, F) en de druksensor (afb. 1, h) om het druk-
verschil over de meetunit te meten. het eerste deel van de drukmeetleidingen bestaat uit aluminium. de alumi-
nium leidingen dienen zo gemonteerd te worden dat deze niet in aanraking komen met delen die heet worden.
9
NL