Let erop dat op de kanaalbodem
na verloop van tjd vuil en zand
zich kunnen ophopen, wat de
pomp zou kunnen beschadigen.
Wj adviseren, de pomp op een
baksteen te zetten.
Bj een te lage waterspiegel kan het
in het kanaal gesitueerde sljk snel
indrogen en beletten dat de pomp
start.
Netaansluiting
De door u aangekochte pomp is reeds van
een randaardestekker voorzien.
Het apparaat is bestemd voor de aanslui-
ting op een stopcontact zonder aarding
met RCD (Residual Current Device) met
230 V ~ 50 Hz.
Aansluiting van de leiding
De installatie van de pomp gebeurt
-
met vaste pjpleiding
-
met lexibele slangleiding.
1. Schroef de Quick-Connect-adap-
ter (8) op de pompuitgang (6).
2. Druk de rode ontgrendelings-
knop in op de Quick-Con-
nect-adapter (8) en schuif de
hoekadapter met Quick-Con-
nect-aansluiting (9) in de
Quick-Connect-adapter (8). Laat
de rode ontgrendelingsknop
weer los.
3. Stulp de slang over het verloop-
stuk (10) en bevestig ze met een
slangklem.
Of gebruik een schroefverbin-
ding aan de hoekadapter met
Quick-Connect-aansluiting (9)
resp. aan het reduceerstuk (10).
Uitgang met 1½ " inwendige schroef-
draad aan de pomp voor de aansluiting
van de quick-connect- adapter (8) of voor
de directe aansluiting van een slang
met 1½ " uitwendige schroefdraad;
Uitgang met 1½" uitwendige schroef-
draad aan de hoekadapter () voor de
aansluiting van het verloopstuk (11) of
van een 1½" schroefverbinding;
Uitgang aan het verloopstuk (10) voor
de aansluiting van een 1¼ " of 1½ "
slang als klemverbinding (bevestiging
met slangklem);
Uitgang met 1" uitwendige schroefdraad
aan het verloopstuk (10) voor de aan-
sluiting van een 1" schroefverbinding
Uitgang met 1" aan het verloopstuk
(10) voor de aansluiting van een 1"
slang als klemverbinding (bevestiging
met slangklem).
Let erop dat bj gebruikmaking van
het verloopstuk (Ø 19,3 mm) de
partikelgrootte max. 19 mm mag
bedragen omdat in het andere
geval het verloopstuk en de slang
verstopt kunnen raken.
Instellen van het aan/uit -
schakelpunt
De drjfschakelaar (
dat een onmiddelljke ingebruikname mo-
geljk is.
Bj een stationaire installatie moet
de werking van de drjfschakelaar
(
3) regelmatig (ten laatste
telkens na drie maanden) gecontro-
leerd worden.
Het in- resp uitschakelpunt van de
drjfschakelaar (
den ingesteld:
NL
BE
3) is zo ingesteld
3) kan traploos wor-
25