5
Afbeelding 4.9 Aansluiting pomp met variabele stroomsnelheid Wilo Stratos
Para
IP
Bipolaire schakelaar voeding pompen
F
Zekering
PM
Circulatiepomp (primair circuit)
Draadkleuren 0-10 V pompsignaal
bruin aansluiten op -ve
wit aansluiten op +ve
zwart isoleren
blauw isoleren
5
INBEDRIJFSTELLING
De inbedrijfstelling voorziet in de controle/afstelling van de
verbrandingsparameters en mag uitsluitend door een tech-
nische dienst worden uitgevoerd Robur. De gebruiker/instal-
lateur is NIET gemachtigd tot het uitvoeren van deze hande-
lingen, op straffe van verval van de garantie.
5.1
CONTROLES VOORAF
Preventieve controles voor de inbedrijfstelling
Vooraleer met de technische dienst contact op te nemen, na de installa-
tie, is de installateur gehouden om het volgende te controleren:
Thermohydraulische, elektrische en gasinstallaties, geschikt voor
▶
het vereiste vermogen en uitgerust met alle veiligheidsvoorzienin-
gen en controle-inrichtingen opgelegd door de geldende normen.
Geen lekken in de hydraulische en gasinstallaties.
▶
Type gas waarvoor het toestel is voorzien (aardgas of LPG).
▶
Druk van de gastoevoer, overeenkomstig de waarden van de Tabel
▶
3.3 p. 22 , met een maximale tolerantie van ±15%.
Correcte werking van het kanaal van de rookafzuiging
▶
Elektriciteitsnet overeenkomstig de gegevens op het plaatje van
▶
het toestel.
Correct geïnstalleerd toestel, volgens de instructies van de con-
▶
structeur.
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP A
Afbeelding 4.10 Aansluiting pomp met variabele stroomsnelheid Wilo Stratos
Para, gevoed door eenheid
PM
Circulatiepomp (primair circuit)
MA
Klemmenstrook toestel
Draadkleuren 0-10 V pompsignaal
bruin aansluiten op -ve
wit aansluiten op +ve
zwart isoleren
blauw isoleren
Installatie uitgevoerd volgens de regels van de kunst, in overeen-
▶
stemming met de geldende nationale en plaatselijke normen.
Abnormale of gevaarlijke installatiesituaties
Indien er abnormale of gevaarlijke installatiesituaties worden vastge-
steld, zal de technische dienst de inbedrijfstelling niet uitvoeren en kan
het toestel niet worden gestart.
Deze situaties kunnen als volgt zijn:
Toestel in een lokaal geïnstalleerd.
▶
De te respecteren afstanden zijn niet nageleefd.
▶
Onvoldoende afstand tot brandbare of ontvlambare materialen.
▶
Condities waardoor geen toegang en geen onderhoud in veilige
▶
omstandigheden mogelijk is.
Toestel gestart/uitgeschakeld met de hoofdschakelaar in plaats van
▶
met de voorziene besturingsinrichting (DDC, CCP/CCI of externe
vrijgave).
Defecten of gebreken van het toestel veroorzaakt tijdens het trans-
▶
port of de installatie.
Gasgeur.
▶
Niet-conforme druk van het distributiegas.
▶
Niet-conforme rookgasafvoer.
▶
Alle situaties die tot storingen van de werking kunnen leiden of die
▶
potentieel gevaarlijk zijn.
Inbedrijfstelling
29