EPNG
Overbelastingsbeveiliging
De overbelastingsbeveiliging beveiligt de hoofdzekeringen. Bij
overbelasting wordt de spanning afgeschakeld. De spanning wordt
weer ingeschakeld zodra dit kan.
De overbelastingsbeveiliging is niet fasegevoelig. De
stroomtransformatoren hoeven niet te worden aangesloten als deze
functie niet wordt gebruikt,
Overbelastingsbeveiliging EP 31 – 60 - directe meting:
Directe meting met meegeleverde stroomtransformatoren (max.
125 A).
Sluit de
stroomtransformatoren
aan op aansluitblok J4
en de
gemeenschappelijke
leiding op pin J4:4. Zie
'Moederbord' (pagina
13, item 30).
De specificaties van de
hoofdzekering en de
vermogenstrap zijn
nodig bij het programmeren. Zie 'Technische gegevens' (pagina 6)
en 'Programmeren' (pagina 15, register 1-1 en 1-2).
Overbelastingsbeveiliging EP 70- 119 en EP 67 - 300
Meting over primaire en secundaire stroomtransformatoren (deze
laatste worden met de ketel meegeleverd). Primaire
stroomtransformatoren worden door de installateur geleverd.
De secundaire
stroomtransformatoren
worden op aansluitblok J4
aangesloten, de
gemeenschappelijke
leiding wordt aangesloten
op pin J4:4.
De draad van de primaire
stroomtransformator moet
eenmaal door de
secundaire
stroomtransformator lopen.
Zie 'Moederbord' (pagina
13, item 30).
De specificaties van de hoofdzekering, de vermogenstrap en de
verhouding van de primaire stroomtransformator zijn nodig bij het
programmeren. Zoek deze gegevens op voordat u begint met
programmeren. Zie 'Technische gegevens' (pagina 4) en
'Programmeren' (pagina 15, register 1-1 en 1-2).
Voorbeeld
Hoofdzekering: 200A
Verhouding stroomtransformator: 250/5 = 50
(250/5 betekent dat de uitgangsstroom van de transformator 5 A
bedraagt bij een ingangsstroom van 250 A).
Elektrische ketel: EP 119, de vermogenstrap is 17 kW, wat
overeenkomt met 24,5 A.
Stroombegrenzing = 200 A gedeeld door 50 (250/5) = 4 A
Marge = 24,5 A gedeeld door 50 (250/5) = 0,49
Afbeeldingen kunnen afwijken van het feitelijke product
Elektrische installatie
Externe blokkering
Om problemen te voorkomen moet een externe blok-
kering met een lagere prioriteit dan de veiligheids-
apparatuur worden aangesloten op aansluitblok J5
op het moederbord (zie pagina 13, item 31).
De ketel kan worden geblokkeerd door een extern galvanisch
gescheiden contact. Het signaal wordt aangesloten op aansluitblok
J5 (pin J5:1 en J5:2) na het verwijderen van de aanwezige
doorverbindingen. Zie 'Moederbord' (pagina 13, item 31) 'Externe
blokkering'.
Wordt de ketel geblokkeerd in een stand waarbij de spanning is
aangesloten, dan wordt het vermogen gereduceerd totdat alle
vermogenstrappen zijn losgekoppeld. De indicator 'EXT. CTRL'
(Externe regeling) licht op om aan te geven dat de ketel is
geblokkeerd. Zie 'Bediening en onderhoud' (pagina 16, item 40).
Externe vermogensregeling
De ketel kan worden geregeld door externe gelijkspanning (0-10V)
of gelijkstroom (0-10 mA of 0-20mA). Signaal wordt aangesloten op
aansluitblok J5. Zie 'Moederbord' (pagina 13, item 31).
Het externe regelsignaal stuurt de vermogenstrappen aan tussen 0
en 100 % van het geïnstalleerde vermogen. Geïnstalleerd vermogen
= het aantal trappen dat de ketel mag gebruiken.
Zie 'Programmeren' (pagina 15, register 1-0).
De temperatuurregeling in de ketel is leidend, dus de ingestelde
keteltemperatuur moet iets hoger zijn dan nodig voor het
systeem.
De indicator 'EXT. CTRL' (Externe regeling) blijft aan totdat het
externe regelsignaal 100 % bereikt. Zie 'Bediening en onderhoud'
(pagina 16, item 40).
Externe weergave van keteltemperatuur, gelijkspanning
(0-10V)
Een 0-10V signaal wordt over pin J6:1 en J6:2 van aansluitblok J6
gestuurd. Dit signaal is proportioneel aan de keteltemperatuur (0-
127° C). Zie 'Moederbord' (pagina 13, item 32).
Externe weergave van aangesloten vermogen,
gelijkspanning (0-10V)
Een 0-10V signaal wordt over pin J6:2 en J6:3 van aansluitblok J6
gestuurd. Dit signaal is proportioneel aan het geïnstalleerde
vermogen. Zie 'Moederbord' (pagina 13, item 33).
Geïnstalleerd vermogen = het aantal trappen dat de ketel mag
gebruiken. Zie 'Programmeren' (pagina 15, register 1-0).
Buitentemperatuurvoeler
Is de ketel voorzien van een weersafhankelijke regeling, dan moet
de buitentemperatuurvoeler worden aangesloten op aansluitblok J7.
Zie 'Moederbord' (pagina 13, item 34).
Installeer de voeler op noord of noordwest zodat deze niet wordt
blootgesteld aan de ochtendzon. Plaats de voeler halverwege de
hoogte van het gebouw nabij een hoek en vrij van roosters, ramen
en deuren. Sluit de voeler aan met een kabel van max. 50 m en een
doorsnede van minimaal 0,4 mm
dicht deze dan af om condensatie in de behuizing van de voeler te
voorkomen.
Controles na de elektrische installatie
Controleer of er geen gereedschap of andere voorwerpen achter het
railsysteem zijn gevallen. Controleer de isolatie tussen de fasen
onderling en tussen de fasen en aarde. Controleer dat de
hoofdschakelaar en de zekering voor het regelcircuit M1 uit staan en
dat de neutrale aansluiting los is. Meet aan de onderzijde van de
schakelaar. De weerstand moet oneindig zijn.
2007-01
2
. Als u de kabel in een pijp legt,
11