8. Montage en ingebruikneming
De installatie van de bewakingscamera mag alleen door een erkend vakman (b.v. elektricien) worden
uitgevoerd, die vertrouwd is met de desbetreffende voorschriften (b.v. KEMA/KIVI/IEEE)!
Door ondeskundige werkzaamheden aan de netspanning brengt u niet alleen uw eigen veiligheid, maar
ook die van anderen in gevaar!
Wanneer u niet over de nodige vakkennis beschikt om de montage zelf uit te kunnen voeren, laat dit dan
over aan een vakman.
De bewakingscamera moet in de onderverdeling van de klant met een 10/16A zekering worden beveiligd
(vb. zekeringsautomaat).
Hiervoor moet een aardlekschakelaar (FI) geschakeld worden.
De installatie van de bewakingscamera mag alleen uitgevoerd worden als de betreffende stroomgroep
spanningsvrij is. Hierbij is het niet voldoende, b.v. de lichtschakelaar uit te schakelen!
Schakel de elektrische netleiding stroomloos door het verwijderen van de betreffende stroomcircuitzekering
of het uitschakelen van de zekeringautomaat. Zorg ervoor dat deze niet onbevoegd weer worden
ingeschakeld, b.v. met behulp van een waarschuwingsbordje. Schakel dan de bijhorende F1-bescherm-
schakelaar af, zodat de nettoevoer aan alle polen van de netspanning is afgesloten.
Controleer of de netleiding geheel spanningsvrij is, b.v. met een geschikt meetapparaat.
De bewakingscamera kan binnenshuis of in het beschermde buitenbereik worden gemonteerd (IP44).
Selecteer als montageplaats een voldoende breed bovenliggende plek (aanbevelenswaardig is een hoogte van
minstens 2,5 m), waarbij de lamp en ook de camera met de PIR-bewegingsmelder schuin naar onder wordt gericht.
Houd tussen lamp en bestraalde oppervlakten een minimumafstand van 1 m, aangezien er anders
brandgevaar bestaat. Richt de lichtstraal nooit op brandbare of licht ontvlambare voorwerpen.
Monteer de bewakingscamera niet direct op licht brandbare oppervlakken! Houd voldoende afstand aan
tot dergelijke materialen!
De PIR-bewegingsmelder reageert op temperatuursveranderingen in het opnamebereik,
vb. wanneer een persoon, dier of auto het opnamebereik betreedt, waarvan de temperatuur
anders is als de achtergrond.
Omwille van deze reden is ook de bewegingsrichting heel belangrijk voor een goede
herkenning. Als een persoon recht op de PIR-bewegingsmelder afkomt (bovenstaand
beeld), is de temperatuursverandering maar relatief klein (de persoon wordt voor de sensor
maar langzaam "groter", wat naargelang de gevoeligheidsinstelling onder de signaal-
drempel blijft.
Als een persoon het bewakingsbereik dwars doorschrijdt (onderstaand beeld), dan zijn er
grote temperatuursveranderingen. De PIR-bewegingsmelder dooft snel uit.
Bij hoge omgevingstemperaturen wordt de herkenning bijkomend moeilijker. Richt daarom
de PIR-bewegingsmelder vb. niet naar warme gebouwoppervlakten, verwarmingsinstallaties,
etc.
Ook in de winter kan het tot problemen bij de bewegingsherkenning komen, aangezien de
warmtestraling van mensen door de dikke winterkleding wordt verkleind.
All manuals and user guides at all-guides.com
73