12)
Interface Key/Indicator (Interfacetoets/
Indicator) ( p.30)
Als de machine op een computer is aangesloten
(optioneel pakket benodigd), schakelt u met deze
toets tussen verbonden en niet verbonden.
Als de lijn is verbonden, is de indicator boven de
toets verlicht.
13)
Custom Key/Indicator (toets Aangepaste
instellingen/Indicator) ( p.64)
Voor het wijzigen van de standaardinstellingen.
De functie is actief als het indicatorlampje boven
de toets brandt.
14)
Idling Key/Indicator (toets Wachtstand/
Indicator) ( p.62)
Voor het instellen van de wachtstand.
Telkens als u op de toets drukt, wordt de functie in-
of uitgeschakeld.
De functie is actief als het indicatorlampje boven
de toets brandt.
15)
Confidential Key/Indicator (toets
Vertrouw./Indicator) ( p.63)
Voorkomt dat vertrouwelijke documenten worden
gekopieerd.
Telkens als u op de toets drukt, wordt de functie in-
of uitgeschakeld.
De functie is actief als het indicatorlampje boven
de toets brandt.
Overzicht
Bedieningspanelen
11