5
Inbedrijfstelling
5.1.6
Checklist voor inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling checklijst / uitgevoerde maatregelen afvinken
1.
Binnenunit en buitenunit (indien aanwezig) van spanning voorzien
2.
„Vakman-code" invoeren
3.
Bedrijfsparameters instellen
[→ Configuration Wizard → Parameters instellen]
[Streeftemperatuur warmwater 1]
▪ Bij inbedrijfstelling niet beneden de 40 °C instellen.
▪ Na inbedrijfstelling nooit beneden de 35 °C instellen!
4.
Ontluchtingsfunctie activeren
▪ Waterdruk controleren
▪ Minimum debiet controleren
5.
Modus "Verwarmen" activeren
Wachttijd in acht nemen (tot 5 min)
▪ Bij buitentemperaturen onder de -2 °C en een boilertemperatuur onder de
30 °C
▪ Bij buitentemperaturen onder de 12 °C en een boilertemperatuur onder de
23 °C
▪ In dit geval wordt de boiler met behulp van de Backup-heater verwarmd.
6.
De inbedrijfstelling is voltooid als op het display de WW temperatuur
boven de 40 °C wordt aangegeven.
7.
[dekvloerdroging] (indien noodzakelijk)
Dekvloerdroging na afloop van de inbedrijfstelling. Zodra de boiler ten minste
40 °C warm is, activeren (ook zonder buitenunit mogelijk).
5.2
Opnieuw in bedrijf stellen
5.2.1
Voorwaarden
VOORZICHTIG
Inbedrijfstelling tijdens vriestemperaturen kan tot schade
aan het volledige systeem leiden.
▪ Inbedrijfstelling bij temperaturen beneden de 0 °C alleen
bij een gegarandeerde watertemperatuur van ten minste
5 °C in het verwarmingssysteem en in de boiler.
▪ Wij adviseren om het systeem niet bij extreme vorst in
bedrijf te stellen.
▪ De binnenunit is volledig aangesloten.
▪ Het koudemiddelsysteem is ontvochtigd en met de voorgeschre-
ven hoeveelheid koudemiddel gevuld.
▪ De verwarmings- en warmwaterinstallatie zijn gevuld en staan on-
der de juiste druk (zie
Hfst.
7.2.2).
▪ De boiler is tot aan de overloop gevuld (zie
Installatie- en onderhoudshandleiding
32
5.2.2
Hfst.
7.2.1).
1
Aanwezige hand-
leiding
RoCon+
RoCon+
RoCon+
Aanwezige hand-
leiding
RoCon+
RoCon+
Inbedrijfstelling
INFORMATIE
Als de boilertemperauur onder bepaalde minimum waar-
den daalt, voorkomen de veiligheidsinstellingen van de bin-
nenunit de werking van de warmtepomp bij lage buitentem-
peraturen
- Buitentemperatuur < -2 °C, minimale boilertemperatuur
= 30 °C
- Buitentemperatuur < 12 °C, minimale boilertemperatuur
= 23 °C
Zonder Backup-Heater:
Het boilerwater moet door een externe bijverwarmer tot de
noodzakelijke minimum boilertemperatuur worden ver-
warmd.
Met Backup-Heater (EKBUxx):
Bij een buitetemperatuur < 12 °C en een boilertemperatuur
< 35 °C wordt automatisch de Backup-Heater (EKBUxx) in-
geschakeld om het boilerwater tot ten minste 35 °C te ver-
warmen.
▪ Om de verwarmingsprocedure met Backup-heater te
versnellen, tijdelijk parameter [Config. externe warmte-
bron] = „1" en parameter [Ext. prestatie warm water] op
maximum waarde van de Backup-heater zetten
[→ Hoofdmenu → Instellingen → Ext. bron].
▪ In het menu [Gebruiker] parameter [1x warmwater] se-
lecteren en inschakelen. Na afloop van het opwarmen
de parameter weer uitschakelen [→ Hoofdmenu → Ge-
bruiker → 1xWW].
Koudwateraansluiting controleren en warmtewisselaar voor
drinkwater vullen.
Warmtepomp (binnenunit) met geïntegreerde boiler
Hoofdstuk
Hfst. 4.7
4.5.1
5.2
4.5.7
Hfst. 5.1.3
Hfst. 5.1.4
4.1
4.5.7
Daikin Altherma EHS(X/H)(B)-D
008.1444099_01 – 11/2018 – NL