16
17
18
18
12.2 Drukregelaar instellen
Om de stromingsdruk te kunnen instellen,
moet(en) de verbruiker(s) (spuit, turbine e.d.) in
werking worden gesteld. Trek de draaiknop (41)
41
van de drukregelaar (40) omhoog en draai de
knop in de richting van het pijltje met de „+" (om
de stromingsdruk te verhogen) of in de richting
van het pijltje met de „-" (om de druk te
verlagen) tot de manometer (42) aangeeft dat
de stromingsdruk de gewenste waarde heeft
40
bereikt. Schuif de draaiknop vervolgens weer
terug tot deze vastklikt, zodat hij niet per
ongeluk versteld kan worden. De druk is nu
gefixeerd op de ingestelde waarde. Zie voor de
vereiste stromingsdruk de gegevens van de
fabrikant van de verbruiksapparaten (turbine
42
enz.).
12.3 Condenswater aftappen
Bij compressoren met droge-luchtinstallatie
wordt het condenswater via de droge-lucht-
installatie automatisch afgescheiden.
Bij compressoren zonder droge-luchtinstallatie
moet het condenswater minimaal 1 x per maand
worden afgetapt!
In landen met een hoge luchtvochtigheid moet
het condenswater dagelijks worden afgetapt!
Werkwijze:
9
• Schakel de compressor in en draai de
condenswater-aftapkraan (9) bij maximale
tankdruk open.
• Wacht tot al het condenswater uit de tank is
weggelopen.
• Draai de aftapkraan weer dicht.
12.4 Veiligheidsklep controleren
De veiligheidsklep is in de fabriek
ingesteld op 10 bar, getest en van een
stempel voorzien.
De klep mag niet versteld worden.
Draai schroef (26) een paar slagen naar links tot
er lucht uit de veiligheidsklep naar buiten komt.
Laat de veiligheidsklep maar even ongehinderd
lucht naar buiten blazen.
Draai schroef (26) tot de aanslag naar rechts.
De klep moet nu weer gesloten zijn.
26
Bij deze controle moet de druktank
onder maximale druk (7,5 bar) staan.
De veiligheidsklep mag niet worden
gebruikt om de druktank te
ontluchten.
Als dit wel gebeurt, bestaat het risico
dat de klep daarna niet goed meer
functioneert.