7
8
9
8.7 Drukschakelaar controleren en bij
afwijking instellen
De drukschakelaar is in de fabriek ingesteld.
31
Bij een tankdruk van 5,5 bar wordt het
aggregaat INgeschakeld.
Bij een tankdruk van 7,5 bar wordt het
aggregaat UITgeschakeld.
Zo nodig kan de werkdruk van de
compressor via de drukschakelaar
worden aangepast.
32
Daartoe moet eerst de uitschakeldruk en
vervolgens met behulp van het drukverschil
(∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P) de inschakeldruk worden ingesteld.
33
Bij het instellen moet de bescherm-
kap van de drukschakelaar (11)
worden afgehaald.
Er kunnen uitsluitend metingen
worden verricht en de schakelaar kan
alleen worden ingesteld als de
compressor spanningsvrij is.
Stel met behulp van de stelschroef (32) de
uitschakeldruk P in (zie afbeelding 7). (In de
richting van het pijltje met de (+) wordt de druk
hoger en in de richting van het pijltje met de (-)
wordt de druk lager.) Het drukverschil wordt
hierbij veranderd (zo nodig bijstellen). Houd
rekening met de maximale druk (10 bar) op de
veiligheidsklep. De uitschakeldruk moet minimaal
35
0,5 bar onder de waarde liggen waar-op de
veiligheidsklep is ingesteld, omdat de
36
veiligheidsklep anders opengaat, waardoor het
compressoraggregaat de uitschakeldruk nooit
bereikt en constant blijft lopen.
Het drukverschil ∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P tussen de inschakeldruk
37
en de uitschakeldruk kan worden aangepast
door de stelschroef (33) in de richting plus (+)
of min (-) te draaien.
De tank moet tijdens het instellen van het
drukverschil onder druk staan.
8.8 Condenswater aftappen
Tijdens het transport kan zich door
temperatuurverschillen condenswater in de
druktank vormen. Bij installatie van een
compressor dient altijd eerst het condenswater
afgetapt te worden, ook bij compressoren met
droge-luchtinstallatie.
9
Ga hiertoe als volgt te werk:
6
• Schakel de compressor in en draai de
condenswater-aftapkraan (9) bij maximale
tankdruk open.
• Wacht tot al het condenswater uit de druktank
is geblazen.
• Draai de aftapkraan (9) weer dicht.
13