verstreken.
• Verwarmingselement lekbak
Het verwarmingselement in de lekbak wordt uitgeschakeld wan-
neer de ingestelde tijdvertraging is verstreken. De tijdvertraging
start zodra de ontdooiing wordt beëindigd (status 3).
Adaptieve Ontdooiing
Deze functie kan geplande onnodige ontdooiingen annuleren en
op eigen initiatief een ontdooiing starten als een verdamper bijna
is geblokkeerd door ijs en/of rijp.
Deze functie is gebaseerd op het registreren van de luchtstroom
door de verdamper. Door de AKV (stappen) klep als flowmeter te
gebruiken is het mogelijk om te vergelijken hoeveel energie door
het koudemiddel wordt toegevoegd en hoeveel energie door de
lucht wordt onttrokken. Met dit gegeven kan de luchtstroom door
de verdamper worden bepaald en daarmee de hoeveelheid ijs/
rijp op de lamellen. Zodra de vorming van ijs/rijp de capaciteit van
de verdamper verminderd zal deze functie een extra ontdooiing
uitvoeren.
Automatische aanpassing aan de verdamper
Wanneer de Adaptieve Ontdooiing wordt geactiveerd zal de
regelaar een automatische tuning uitvoeren om zich aan de
verdamper aan te passen.
De eerste tuning vindt plaats na de eerste ontdooiing zodat de
tuning uitgevoerd wordt op een 'schone' verdamper zonder rijp
of ijs. Een nieuwe tuning vindt plaats na iedere ontdooiing (maar
niet 's nachts met rolgordijnen).
In sommige gevallen kan het gebeuren dat de functie niet correct
aan de bewuste verdamper is aangepast. Dit komt meestal als de
'adaptieve ontdooiing' is geactiveerd onder abnormale omstan-
digheden zoals bij opstart of testen van het koelsysteem. Dit kan
resulteren in een foutstatus (status 2). Als dit gebeurt, kan een
handmatige reset worden uitgevoerd door de functie korte tijd op
'UIT' te zetten.
Statusuitlezing
Het is mogelijk om voor iedere verdamper de huidige status van
de Adaptieve Ontdooiing uit te lezen:
0: Uit
Functie niet geactiveerd
1: Fout
Reset moet worden uitgevoerd
2: Tuning
Automatische tuning wordt uitgevoerd
3: OK - geen ijsopbouw
4: Minimale ijsopbouw
5: Gemiddelde ijsopbouw
6: Veel ijsopbouw
Beperkingen en sensorsignalen:
De volgende aansluitingen/signalen moeten worden gebruikt:
- Expansieventiel type AKV /ETS /CCMT)
- Temperatuursignaal van S3 en S4
Het is essentieel dat de S3 en S4 sensoren geplaats zijn in de
luchtstromen voor en na de verdamper. De sensoren moeten zo
zijn geplaatst dat het effect van externe warmtebronnen, zoals
ventilatoren, zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt.
- Druksignaal van condensatiedruk Pc
Het Pc signaal kan ontvangen worden van een drukopnemer
welke rechtstreeks op de regelaar is aangesloten, of het kan ont-
vangen worden via de datacommunicatie van de systeem-unit.
(Meerdere regelaars kunnen hetzelfde signaal ontvangen.)
Indien de regelaar geen Pc signaal ontvangt, zal de regelaar een
constante waarde voor de condensatiedruk gebruiken.
- Adaptief ontdooien is geen optie als een van de volgende kou-
demiddelen voor de regeling wordt gebruikt: R23, R513A, R13B1
of door de gebruiker gedefinieerd.
90
RS8HP110 © Danfoss 2018-09
Deze functie kan alleen ontdooiingen annuleren die via een
ontdooischema worden gestart – een intern schema of een extern
schema in de systeemunit. Overige ontdooisignalen resulteren
altijd in een ontdooiing.
Deze functie annuleert alleen ontdooiingen als alle secties dit
toestaan.
Functieselectie
Deze functie kan op de volgende manieren gebruikt worden:
0. OFF:
De functie is gestopt. Eventuele alarmen worden verwijderd en
de functie wordt gereset.
1. Alleen bewaking:
De functie wordt alleen gebruikt voor het bewaken van de
ijsvorming op de verdamper – de functie annuleert geen ont-
dooiingen. Indien de functie flinke ijsvorming op de verdamper
detecteert, wordt een alarm 'Luchtstroom verminderd' verzon-
den.
Het alarm wordt opgeheven bij de start van de eerstvolgende
ontdooiing.
2. Ontdooiingen overslaan gedurende dag (toepassingen met
rolgordijnen)
Deze functie wordt gebruikt als alleen gedurende de dag
ontdooiingen geannuleerd moeten worden en als rolgordijnen
worden toegepast.
Deze functie voert alleen een nieuwe tuning uit wanneer een
ontdooiing plaatsvindt gedurende de dag.
De regelaar MOET in de nachtstand worden gezet wanneer
het rolgordijn wordt gebruikt – dit kan plaatsvinden via een
schema in de regelaar of via een schema via de systeemunit. Dit
moet omdat er een risico is dat de regelaar anders ijs/rijp op de
verdamper detecteert zodra het rolgordijn sluit. (Als gevolg van
de korte afstand tussen rolgordijn en product kan een vermin-
dering in luchtstroom optreden.)
Het is erg belangrijk dat het rolgordijn open gaat zodra de
regelaar naar dagstand schakelt. Zo niet, is er een risico op
verkeerde tuning waardoor informatie verloren kan gaan voor
het annuleren van ontdooiingen. Een correcte tuning wordt pas
uitgevoerd na de volgende ontdooiing.
3. Ontdooiingen overslaan gedurende dag en nacht (cellen en
meubels zonder rolgordijnen)
Deze instelling wordt gebruikt als de functie ontdooiingen
moet overslaan voor cellen en meubels zonder rolgordijnen.
Een nieuwe tuning vindt plaats na iedere ontdooiing.
4. Volledig adaptieve ontdooiing
Deze instelling wordt gebruikt als de functie geheel op eigen
initiatief ontdooiingen mag starten. Deze instelling kan het
beste worden toegepast in koel/vriescellen waar ontdooitij-
den niet belangrijk zijn. In koel/vriescellen kan deze instelling
zorgen voor grote energiebesparingen aangezien er alleen ont-
dooid wordt als het nodig is. Geplande ontdooiingen worden
altijd uitgevoerd. Een basisschema kan worden ingesteld en de
adaptieve functie zal dan extra ontdooiingen uitvoeren als dit
nodig is.
Minimale tijd tussen ontdooiingen.
Het is mogelijk om een minimale tijd tussen ontdooiingen in
te stellen. Hiermee kan worden voorkomen dat een geplande
ontdooiing op basis van het wekelijkse schema, direct na een
Adaptieve Ontdooiing wordt uitgevoerd. Het tijdinterval is van de
beëindiging van een Adaptieve Ontdooiing totdat een geplande
AK-CC 750A