• In de stand v kan de werking van de scherpstelring worden
uitgeschakeld om te voorkomen dat de scherpstelring van het
objectief per abuis beweegt waardoor de opname niet scherp
wordt. Stel dit in bij [10. Scherpstelr. in AF-modus] in het
menu
E2.
De Autofocusmethode instellen
U kunt kiezen tussen de volgende autofocusmethoden.
Gezichtsherkenning
e
f
Traceren
Meerdere AF-punten
g
v/A1
Detecteert en traceert gezichten
van mensen.
Het detectiekader voor het
belangrijkste gezicht voor AF en
AE wordt in geel weergegeven.
Volgt het onderwerp dat scherp
is gesteld.
De sluiter kan worden ontspannen
door de ontspanknop geheel in te
drukken, zelfs als het onderwerp
niet scherp is.
Stelt het scherpstelgebied
in op het gewenste gebied.
(Standaardinstelling)
De sensor wordt ingedeeld in
49 gebieden (7 horizontaal bij 7
verticaal), en u kunt een breder
of smaller scherpstelgebied
selecteren met behulp van 25,
9 of slechts 1 van die beschikbare
49 gebieden.
Selecteren
h
Spot
i
tMemo
• Vast ingesteld op
of f, afhankelijk van de
e
opnamestand. (p.87)
• In de stand v kunt u alleen opnamen maken als het
onderwerp scherp is. Om opnamen te kunnen maken terwijl
het onderwerp niet scherp is, stelt u [8. AF-ontspanopties] in
op [Sluitervoorkeuze] in het menu E2.
• Door e, g,
of
te selecteren, kan de scherpstelling
h
i
worden vergrendeld en een nieuwe beeldcompositie worden
gemaakt terwijl de ontspanknop half ingedrukt wordt.
Selecteren van het gewenste scherpstelgebied
U kunt de positie en het bereik van het autofocusgebied
(AF-gebied) instellen.
1
Stel [Autofocusstand] in op g of h.
2
Druk op F.
De camera staat in de standbymodus.
3
Druk op E.
Het scherpstelgebied wordt
ingesteld op basis van het aantal
pixels.
Stelt het scherpstelgebied in op
een beperkt gebied van het
midden.
3
47