Bediening van de apparaatbesturing
Apparaatconfiguratie (systeem)
5.4.7
Compensatie leidingsweerstand
De weerstandswaarde van de leidingen kan rechtstreeks of op de stroombron worden ingesteld. Bij le-
vering is de leidingsweerstand ingesteld op 8 mΩ. Deze waarde komt overeen met een 5 m massakabel,
1,5 m tussenslangpakket en 3 m watergekoelde lastoorts. Andere lengtes van slangpakketten vereisen
een +/- spanningscorrectie ter optimalisering van laseigenschappen. Door de leidingsweerstand opnieuw
af te stellen kan de spanningscorrectiewaarde opnieuw op nul worden ingesteld. De elektrische leidings-
weerstand moet na elke wisseling van componenten, bijv. van lastoorts of tussenslangpakket, opnieuw
worden afgesteld.
Wordt op het lassysteem een tweede draadtoevoerapparaat aangesloten, dan moet voor dit apparaat de
parameter (rL2) worden ingesteld. Voor alle andere configuraties is de afstelling van parameter (rL1) vol-
doende.
1 Voorbereiding
•
Lasapparaat uitschakelen.
•
Gaskop losschroeven van de lastoorts.
•
Lasdraad aan de contacttip kort afknippen.
•
Lasdraad aan het draadaanvoerapparaat een stuk (ca. 50 mm) terugtrekken (door het indrukken van
knop B - draad terugtrekken). Nu is er geen lasdraad aanwezig in de contacttip.
2 Configuratie
•
Lasapparaat inschakelen.
•
Drukknop "Systeem" indrukken.
•
Met de centrale bedieningsknop selecteer parameter "Compensatie kabelweerstand". Parameter RL1
moet bij alle apparaatcombinaties worden afgesteld. Bij lassystemen met een tweede stroomkring, als
bijv. twee draadaanvoerapparaten op een stroombron worden gebruikt, moet een tweede afstelling
met parameter RL2 worden uitgevoerd. Om het vereiste draadaanvoerapparaat voor meting te active-
ren, moet de toortsknop van dit apparaat kort worden ingedrukt.
3 Afstelling/meting
•
Drukknop "D" indrukken.
•
De lastoorts met de contacttip onder lichte druk tegen een schone, gereinigde plek van het werkstuk
zetten en toortsknop gedurende ong. 2 sec. indrukken. Er stroomt kortstondig een kortsluitingsstroom
waarmee de nieuwe leidingweerstand wordt bepaald en weergegeven. De waarde kan tussen de
0 mΩ en 40 mΩ liggen. De nieuwe ingestelde waarde wordt onmiddellijk opgeslagen en vereist geen
verdere bevestiging. Wordt er geen waarde weergegeven, dan is de meting mislukt. De meting moet
worden herhaald.
•
Drukknop "A" indrukken na succesvolle meting.
4 Lasgereedheid herstellen
•
Lasapparaat uitschakelen.
•
Gaskop vastschroeven op de lastoorts.
•
Lasapparaat inschakelen.
•
Lasdraad opnieuw invoeren.
38
099-00L105-EW505
06.12.2023