De berekeningen zijn gebaseerd op de maximale stroom
van de machine (zie tabellen Elektrische gegevens). Bij het
ontwerp worden de volgende gestandaardiseerde installatie-
methoden gevolgd voor buiten opgestelde apparatuur, in
overeenstemming met IEC 60364, tabel 52C (NEN1010):
•
Nr. 17: afzonderlijke spandraden,
•
Nr. 61: kabelkoker in de grond met een correctie-
percentage van 20%.
De berekening is gebaseerd op PVC of XLPE geïsoleerde
kabels met koperen of aluminium kern. De maximum
temperatuur is 40°C voor 61AF warmtepompen. De gegeven
kabellengte beperkt het spanningsverlies tot < 5%.
BELANGRIJK: Voordat de hoofdstroomkabels (L1-L2-L3)
op de klemmenstrook worden aangesloten, moet de juiste
volgorde van de 3 fasen worden gecontroleerd voordat de
aansluiting op de klemmenstrook of de hoofd-/werkschake-
laar wordt gemaakt.
7.3.1 - Doorvoer voedingskabel
De voedingskabels kunnen vanaf de onderzijde of de zijkant
van de unit, onderaan het hoekproefiel, in de 61AF worden
gevoerd. Voorgestansde openingen zorgen voor een gemak-
kelijke doorvoer. Zie de officiële maatschets van de unit.
De kabels kunnen door een opening onder de schakelkast
worden gevoerd.
7.4 - Op het werk aan te leggen stuurstroombedrading
BELANGRIJK: Het aanbrengen van externe bedrading van
de bedieningspaneelcircuits kan veiligheidsrisico's met zich
meebrengen: in het geval van wijzigingen in de regelkast
moet gezorgd worden dat de apparatuur blijft voldoen aan
de lokale voorschriften. Er moeten veiligheidsmaatregelen
worden genomen om te voorkomen dat circuits die van
verschillende bronnen afkomstig zijn met elkaar in contact
komen:
•
Voor de gekozen kabeltracé's en/of de isolatie van de
geleiders moet gebruik gemaakt worden van dubbele
elektrische isolatie.
•
In geval van losraken van stuurstroombedrading
moet deze zodanig bevestigd zijn (ty-wraps aan bijv.
kabelboom) dat de draad niet in aanraking kan komen
met andere spanningsvoerende delen.
Zie het boekje Bediening Pro-Dialog+ Regeling 61AF en
de met de unit meegeleverde officiële elektrische schema's
voor aansluiting van de volgende regelcomponenten:
•
Beveiliging condensorpomp (verplicht)
•
Aan/uit schakelaar op afstand
•
Externe schakelaar begrenzing opgenomen vermogen
•
Setpoint schakelaar op afstand
•
Alarm, alert en bedrijfsmelding
7.5 - Handhaven elektrische voeding
Nadat de unit in bedrijf is gesteld, mag de elektrische voeding
alleen worden afgeschakeld voor klein, snel onderhoud. Bij
langdurig onderhoud, of wanneer de unit uit bedrijf wordt
genomen en opgeslagen moet de elektrische voeding aanblij-
ven zodat de verwarming in bedrijf blijft (vorstbeveiliging
unit).
7.6 - 24 V aansluitvermogen
Nadat alle mogelijke opties zijn gemonteerd zorgt de trans-
formator voor een beschikbare 24 VA of 1 A elektrische
reserve voor het stuurstroomcircuit. Deze
vermogensreserve kan niet worden gebruikt in geval van
een regeling met extra elektrische verwarmingselementen.
8 - WATERLEIDING AANSLUITINGEN
Zie de met de unit meegeleverde maatschetsen voor afme-
tingen en plaats van alle waterintrede- en uittrede aanslui-
tingen. De waterleidingen mogen geen radiale of axiale
torsie op de warmtewisselaars uitoefenen of trillingen over-
brengen op het leidingwerk of het gebouw.
De kwaliteit van het toevoerwater moet worden geanaly-
seerd. Zo nodig kan het water worden voorbehandeld of
kunnen filters, regelapparatuur, afsluiter en aftapventielen
worden ingebouwd.
Controleer vóór de inbedrijfstelling dat de warmtewisselaar
geschikt is voor de materialen en de coating van het water-
circuit. Het gebruik van verschillende metalen in
hydraulische leidingen kan elektrolytische paren en
tengevolge daarvan corrosie doen ontstaan. Controleer
dan of het nodig is om (opofferings) anodes te installeren.
Controleer, bij toevoeging van additieven of andere vloei-
stoffen anders dan die door Carrier worden aanbevolen, dat
de vloeistoffen niet als gassen worden beschouwd, en dat ze
behoren tot klasse 2, zoals gedefinieerd in richtlijn 97/23/EC.
Carrier aanbevelingen voor warmtewisselaar vloeistoffen:
•
Geen NH
ionen in het water, deze zijn namelijk zeer
4+
schadelijk voor koper. Dit is een van de bepalende
factoren voor de levensduur van koperen leidingen.
Zelfs door enkele tienden ppm wordt het koper in de
loop der tijd ernstig gecorrodeerd.
•
Cl
ionen zijn schadelijk voor koper met het risico van
-
perforaties als gevolg van corrosie. Houd dit zo moge-
lijk lager dan 125 mg/l.
•
SO
ionen kunnen perforerende corrosie veroorzaken
2-
4
bij een gehalte van meer dan 300 ppm.
•
Geen fluoride ionen (<0.1 ppm).
•
Er mogen geen Fe
2+
gehaltes opgeloste zuurstof aanwezig zijn. Opgelost
ijzer < 5 ppm met opgeloste zuurstof < 5 ppm.
•
Opgeloste silicone: silicone is een zuurelement van
water en kan ook tot corrosie leiden. Gehalte < 15 ppm.
•
Water hardheid: > 0,5 mmol/l. Waarden tussen 1,0 en 2,5
mmol/l zijn aanbevolen. Dit vergemakkelijkt kalk-
afzetting die de corrosie van koper kan beperken. Te
hoge waarden kunnen in de loop der tijd tot verstopping
van de leidingen leiden. Een totale alkaliteit (TAC)
beneden 350 ppm is gewenst.
en Fe
ionen met aanzienlijke
3+
21