Storingen
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
De regeleenheid scha
kelt in de veiligheids
modus (rode led brandt
continu).
De regeleenheid scha
kelt naar veiligheidsmo
dus (rode led brandt
continu).
De regeleenheid scha
kelt naar veiligheidsmo
dus (rode led brandt
continu).
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
Pompgeluiden.
Pompgeluiden.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
7718102 - v02 - 10102018
Mogelijke oorzaak
Kortsluiting op ontstekingselektroden.
Ontstekingselektrodes te ver uit elkaar.
Elektroden vuil, nat.
Elektrodekabels niet goed aangesloten.
Isolatie op de ontstekingselektroden defect.
Ontstekingselektrodekabels defect.
Ontstekingstrafo defect.
Vlamdetectiecel vuil.
Vlam uitgeblazen.
Kabels of vlamdetectiecel defect.
Koppeling tussen pomp en motor beschadigd.
Filter, leidingen of kap op pomp niet goed afge
dicht.
Aansluitingen van olietoevoer/debiet zijn verwis
seld.
Afsluiters gesloten.
Filter of zeef in de tank verstopt.
De pomp zuigt lucht aan.
De pomp draait loos.
Afstelling niet correct.
te weinig lucht.
Verstuiver verstopt of versleten.
Geen verstuiving.
Verbrandingskop verstopt.
Luchtinlaatleidingen verstopt.
Onvoldoende ventilatie van de ketelruimte.
Oplossingen
Stel de afstand tussen de ontstekingselektroden
af.
Stel de afstand tussen de ontstekingselektroden
af.
Reinig of vervang de ontstekingselektroden.
Controleer de aansluitingen.
Vervang de ontstekingselektroden.
Vervang de ontstekingskabels.
Vervang de ontstekingstrafo.
Reinig de cel.
Corrigeer de afstelling van de brander.
Vervang de kabels of de vlamdetectiecel.
Vervang de koppeling.
Vervang het filter.
Zet de aansluitingen op de kap weer vast.
Verander de aansluiting.
Draai de kleppen open.
Vervang het filter of de zeef.
Controleer de pakking van de toevoerleiding.
Reinig het filter en de toevoerleidingen.
Controleer de correcte dimensionering van de
leidingen.
Controleer of de leidingen niet geknikt of geplet
zijn.
Controleer of de olie niet te koud is.
Controleer de afstelling van de brander.
Corrigeer het luchtdebiet.
Vervang de verstuiver.
Sluit de magneetklep aan.
Vervang de verstuiver.
Vervang de pomp.
Reinig de verbrandingskop.
Reinig de inlaatleidingen.
Verbeter de ventilatie.
13 Bij storing
105