Het huidig vertoonde signaal invoeren in de itemlijst [OPSLAAN]
1. Druk op de knop of om een nummer te kiezen.
2. Druk op de knop of om [OPSLAAN] te selecteren en druk op de knop Enter.
Een signaal oproepen uit de itemlijst [INLEZEN]
Druk op de knop of om een signaal te selecteren en druk op de knop Enter.
Een signaal bewerken in de itemlijst [BEWERKEN]
1. Druk op de knop of om het signaal te selecteren dat u wilt bewerken.
2. Druk op de knop , , of om [BEWERKEN] te selecteren en druk op de knop Enter.
Het bewerkingsvenster verschijnt.
BRONNAAM
INGANGSAANSLUITING Selecteer de invoerbron.
VERGRENDELEN Instelling zodat het geselecteerde signaal niet kan worden gewist wanneer [ALLES WISSEN]
OVERSLAAN
3. Stel de bovengenoemde items in, selecteer [OK] en druk op de knop Enter.
NOOT: De ingangsaansluiting van het huidig vertoonde signaal kan hier niet worden ingesteld.
Voer een signaalnaam in. Er kunnen tot 18 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
wordt uitgevoerd. De veranderingen die worden aangebracht na Vergrendeling uitvoeren
kunnen niet worden opgeslagen.
Instelling om het geselecteerde signaal over te slaan bij een automatische zoekoperatie.
5. Het menu op het scherm gebruiken
86