Deltatop DO61W, DO62C, DO63C, DO64P, DO65F
"
!
Endress+Hauser
5.3
Gebruik van de toebehoren
5.3.1
Condensaatvaten (bij stoomtoepassingen)
Toepassing
Het toepassen van condensaatvaten wordt aanbevolen bij gasvormige media, die bij afkoeling in de
werkdrukleidingen vloeibaar worden. Dit is in wezen bij waterdamp het geval; afhankelijk van de
druk en temperatuur kan het echter ook bij andere media (bijv. alcoholen) optreden.
Werking
De condensaatvaten waarborgen, dat de
werkdrukleidingen altijd met water zijn gevuld
en dat er geen hete stoom bij het membraan van
de verschildruktransmitter terecht kan komen.
Condenserende stoom zorgt ervoor, dat de
waterkolom behouden blijft. Overtollig
condensaat stroomt terug en verdampt weer.
Door het gebruik van condensaatvaten in
stoomtoepassingen worden variaties in de
waterkolom aanmerkelijk verminderd. Door het
rustiger meetsignaal en de verhoogde nulpunt-
stabiliteit is een gelijk blijvende meetnauwkeu-
righeid gewaarborgd..
De waterkolom draagt de werkdruk p over op de
transmitter.
Installatie en inbedrijfname
• Let er bij de installatie op, dat de condensaatvaten zich op gelijke hoogte bevinden, omdat anders
een nulpuntsinregeling slecht moeilijk mogelijk is.
• De condensaatvaten inclusief de werkdrukleidingen naar de verschildruktransmitter Deltabar
moeten voor de inbedrijfname van het meetsysteem met water worden gevuld. Het vullen kan
op verschillende manieren:
– via de vulaansluitingen op de condensaatvaten (voor zover aanwezig)
– via de condensaataftapventielen of de ontluchting van de verschildruktransmitter Deltabar.
Hiervoor moeten de werkdrukleidingen met de watertoevoer worden verbonden, bijv. via een
slangkoppeling.
– Na de inbedrijfname van de stoomleiding wordt gewacht, tot de werkdrukleidingen en de
condensaatvaten vanzelf met condensaat zijn gevuld. Daarbij moeten alle ventielen op het
ventielblok worden gesloten.
Opgelet!
Oververhitting van de verschildruktransmitter Deltabar moet absoluut worden vermeden.
Afhankelijk van de stoomtemperatuur moet de temperatuur op het ventielblok worden bewaakt. Bij
gevaar voor oververhitting moeten de afsluitventielen in de werkdrukleidingen worden gesloten.
Opmerking!
In elk geval moet na het vullen en de inbedrijfname van de stoomvoorziening een stabiele toestand
worden afgewacht, voordat de nulpuntsinstelling wordt uitgevoerd.
Bediening en inbedrijfname
D
B
A. water; B: stoom; C: condenserende stoom; D: overtollig
condensaat stroomt terug
C
A
p
P01-DOxxxxx-15-xx-xx-xx-007
25