A
ANVULLENDE HANDLEIDING
4.3
Installateursniveau
N
.
F
O
UNCTIE
77
Eerste waarde:
Stand van het verwarmingsventiel als
het toestel uit is
Tweede waarde
Opening van het verwarmingsventiel
in procenten als het toestel uit is.
(deze waarde wordt genegeerd als
de eerset waarde = 0)
80
Ventilatoren uitschakelen bij een
klein verschil tussen de buitentempe-
ratuur en de ingestelde ruimtetem-
peratuur (functie 5
Hierbij wordt maximaal per 5 minu-
ten geschakeld.
81
Offset luchtgordijnsterkte
(alleen als functie 83 = 1)
82
Deursituatie-index
(alleen als functie 83 = 1)
Deze index wordt gebruikt om de
vereiste sterkte van het luchtgordijn
te berekenen. Hoe hoger de index,
hoe sterker het luchtgordijn.
83
Instelling automatische regeling van
de sterkte van het luchtgordijn in
combinatie met een buitentempera-
tuursensor.
84
Uitschakelpunt verwarming
Als de buitentemperatuur boven dit
punt komt, wordt de verwarming
van het luchtgordijn uitgeschakeld.
Versie: 2.0 (25-02-2010)
4.3.1 Gewijzigde functies in het installateursniveau
K
EUZEMOGELIJKHEDEN
0 = dicht (standaardwaarde)
1 = open
In te stellen tussen 2 en 99
(standaardwaarde = 5)
In te stellen tussen 0 en 10°C
0 = de ventilatoren worden niet uitgeschakeld
^
).
In te stellen tussen -9 en +10 in 0.1 m/s
(standaardwaarde = 0)
In te stellen tussen 20 en 50
Basis-instelling:
hoogte uitblaasrooster h in 0.1 m + 10%
Bijvoorbeeld:
h=3.0 m >instelling = 33
0 = handmatige regeling
1 = volledig automatische CHIPS- regeling
2 = luchtgordijnsterkte in twee stappen
In te stellen tussen -9.5 en +30 °C
(standaardwaarde = 18 °C)
van de luchtgordijnsterkte
(standaardwaarde)
afhankelijk van de buitentemperatuur
(zie ook functies 85 en 86)
I
NSTELLINGEN
U
W
-
INSTEL
LING
9