12
Inleiding
Gebruik
Bedieningselementen
Het infotainmentsysteem wordt be‐
diend met behulp van functietoetsen,
draaiknoppen en op het display weer‐
gegeven menu's.
Invoer kan naar keuze plaatsvinden
via:
■ de centrale bedieningseenheid op
het instrumentenpaneel 3 5
■ bedieningselementen op de stuur‐
kolom (niet R10) 3 5
Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk kortstondig op X. Na het inscha‐
kelen is de laatst geselecteerde info‐
tainmentbron actief.
Automatisch uitschakelen
Wanneer u het infotainmentsysteem,
terwijl het contact uitstaat, met behulp
van de X-knop hebt ingeschakeld,
dan wordt het 60 minuten na de laat‐
ste invoer automatisch weer uitge‐
schakeld.
Volume instellen
Draai de X-knop of druk op
< ] ! of #.
Wanneer het infotainmentsysteem in‐
geschakeld is, wordt het laatst gese‐
lecteerde volume ingesteld.
CD20 CD30 / CD30 BT wanneer het
volume hoger is dan 15 wordt het ver‐
laagd tot dit niveau tijdens opstarten.
Snelheidsafhankelijk volume
Wanneer het snelheidsafhankelijke
volume ingeschakeld is (niet R10 /
CD10), 3 15 wordt het volume au‐
tomatisch zodanig aangepast dat
u geen geluid van het wegdek of van
de rijwind hoort.
Mute
Druk op de @-toets (X R10 / CD10)
om de geluidsbronnen te dempen.
Om het dempen weer te annuleren:
draai opnieuw de knop X of druk op‐
nieuw de @-toets.
Bedieningsstanden
Radio
Druk op de toets RADIO/CD, AUDIO
SOURCE, (SRC /CD10) om de radio
te bedienen.
Gedetailleerde beschrijving van de
radiofuncties 3 16.
Audiospelers
Druk op de toets RADIO/CD, AUDIO
SOURCE, (SRC /CD10) om de CD,
USB of AUX te bedienen.
CD30 BT / CD30 BT
Gedetailleerde beschrijving van:
■ Cd-spelerfuncties 3 23
■ AUX-ingangsfuncties 3 27
■ USB-poortfuncties 3 29
CD20
Gedetailleerde beschrijving van:
■ Cd-spelerfuncties 3 23
■ AUX-ingangsfuncties 3 27
R10 / CD10
Gedetailleerde beschrijving van:
■ Cd-spelerfuncties 3 23
■ AUX-ingangsfuncties 3 27