Storingen opsporen en verhelpen
WEINIG OF ONREGELMATIGE OPBRENGST
PROBLEEM
Geringe opbrengst.
WAT TE CONTROLEREN
Als alles bij de controle OK is, ga dan naar het volgende
punt
1. Controleer of de spuittip niet versleten is.
2. Ga na dat de pomp niet blijft doorwerken als de
pistooltrekker losgelaten is.
3. Filter verstopt.
4. Lekkage bij de vulkraan.
5. De aansluiting van de zuigslang.
6. Controleer de elektrische voeding met een voltmeter.
De aflezing moet als volgt zijn:
210–255 V AC bij modellen voor 220–240 V AC.
85–130 V AC bij modellen voor 100–120 V AC.
Bij een lage spanning zal het spuittoestel minder
goed presteren.
7. Is het verlengsnoer dik genoeg en niet te lang? Het
moet minstens draad van 1,0 mm hebben en mag
niet langer dan 90 m zijn. Door langere verleng-
kabels kan de prestatie teruglopen.
8. Kijk de draden van de motor naar de drukregelaar-
kaart (35) na op beschadigde of losse draden of
aansluitingen. Controleer ook de isolatie en de
aansluitklemmen op tekenen van oververhitting.
9. Kijk of er losse draden en klemmen zijn bij
de koolborstels. Zie blz. 10.
10. Let op versleten koolborstels, ze moeten
minstens 13 mm lang zijn. Zie blz. 10.
11. Kijk of er sprake is van kapotte of verkeerd zittende
borstelveren. Het opgerolde gedeelte van de veer
moet recht op de bovenzijde van de koolborstel
rusten.
12. Controleer of de borstels niet klem zitten in
de houders. Zie blz. 10.
13. Lage afslagdruk.
14. Kijk het motoranker na op kortsluiting; doe dit met
behulp van een ankertester (growler) of onderwerp
de motor aan de draaitest. Zie blz. 10.
WAT TE DOEN
Als iets bij de controle niet OK is, kijk dan in deze
kolom
1. Neem de waarschuwing m.b.t. de Drukont-
lastingsprocedure in acht, en vervang dan de
tip. Zie de afzonderlijke handleiding voor de tip
of het pistool.
2. Geef de pomp een onderhoudsbeurt. Zie
blz. 19.
3. Ontlast de druk. Controleer het filter en maak
het schoon.
4. Ontlast de druk. Repareer de vulkraan.
5. Draai eventuele losse aansluitingen aan.
6. Zet de stroomonderbreker weer in de goede
stand; vervang de circuitzekering. Herstel het
stopcontact of probeer een ander stopcontact.
7. Vervang de verlengkabel door een goed,
geaard exemplaar.
8. Zorg ervoor dat de mannelijke klemmen
gecentreerd zitten en dat ze vast zijn aan-
gesloten op de vrouwelijke klemmen. Vervang
eventuele losse klemmen of beschadigde
bedrading. Zet de klemmen weer stevig vast.
9. Draai de klemschroeven aan. Vervang de
borstels als de draden beschadigd zijn. Zie
blz. 10.
10. Vervang de koolborstels. Zie blz. 10.
11. Vervang de veer als hij kapot is. Lijn de veer
weer uit op de koolborstel. Zie blz. 10.
12. Reinig de borstelhouders. Verwijder kool-
aanslag met een kleine schoonmaakborstel.
Laat de borsteldraden evenwijdig lopen aan
de gleuf in de borstelhouder om zeker te
zijn van een vrije verticale beweging van
de borstels.
13. Probeer een van deze maatregelen, of beide:
a.
Draai de drukregelknop helemaal
rechtsom. De knop moet op de juiste
wijze zijn aangebracht, zodat geheel
rechtsom gedraaide stand ook
mogelijk is.
b.
Probeer een nieuwe drukomvormer
(transducer).
14. Vervang de motor. Zie blz. 18.
309056
7