Storingen opsporen en verhelpen
DE MOTOR WERKT NIET (vervolg)
PROBLEEM
Elektrische problemen
(vervolg).
Zie het bedradingsschema op
blz. 12, 13 of 14 met betrek-
king tot de testpunten (TP).
6
309056
WAT TE CONTROLEREN
Als alles bij de controle OK is, ga dan naar het volgende
punt
1. Controleer dat de motordraden goed vast zitten
en connectors goed in elkaar zitten.
2. Controleer op losse draden en klemmen van de
koolborstels. Zie blz. 10.
3. De borstellengte moet minstens 13 mm zijn.
Zie blz. 10.
OPMERKING: De borstels slijten niet gelijkmatig
aan beide zijden van de motor. Controleer beide
borstels.
4. Kijk of de veren van de koolborstels niet gebroken
zijn of scheef zitten. Het opgerolde gedeelte van de
veer moet recht op de bovenzijde van de koolborstel
rusten. Zie blz. 10.
5. De borstels zouden klem kunnen zitten in de
houders. Zie blz. 10.
6. Kijk het motoranker na op ingebrande plekken,
inkervingen en overmatige ruwheid. Zie blz. 10.
7. Kijk het motoranker na op kortsluiting; doe dit met
behulp van een ankertester (growler) of onderwerp
de motor aan de draaitest. Zie blz. 10.
1. Voedingskabel (79). Sluit een voltmeter aan tussen
TP1 (nulaansluiting) en TP2 (L2, 120 V AC). Steek
de stekker in het stopcontact. De aflezing moet als
volgt zijn:
210–255 V AC bij modellen voor 220–240 V AC.
85–130 V AC bij modellen voor 100–120 V AC.
Haal de stekker weer uit het stopcontact.
2. De ON/OFF-schakelaar (23). Sluit de voltmeter aan
tussen L1 en L2 van de ON/OFF-schakelaar. Steek
de stekker in het stopcontact en schakel IN (ON).
De aflezing moet als volgt zijn:
210–255 V AC bij modellen voor 220–240 V AC.
85–130 V AC bij modellen voor 100–120 V AC.
3. De oververhittingsbeveiliging van de motor. Schakel
het spuittoestel UIT (OFF). Controleer met een
ohmmeter of TO1 en TO2 doorverbonden zijn.
4. Controleer alle klemmen op beschadiging of losse
verbindingen.
WAT TE DOEN
Als iets bij de controle niet OK is, kijk dan in deze
kolom
1. Vervang losse aansluitklemmen; krimp ze vast
op de draden. Zorg dat aansluitingen stevig vast
zitten.
Reinig de klemmen op de printkaart. Sluit de
draden weer goed aan.
2. Draai de klemschroeven aan. Vervang de
borstels als de draden beschadigd zijn. Zie
blz. 10.
3. Vervang de koolborstels. Zie blz. 10.
4. Vervang de veer als hij kapot is. Lijn de veer
weer uit op de koolborstel. Zie blz. 10.
5. Reinig de borstelhouders. Verwijder koolaanslag
met een kleine schoonmaakborstel. Laat de
borsteldraden evenwijdig lopen aan de gleuf in
de borstelhouder om zeker te zijn van een vrije
verticale beweging van de borstels.
6. Verwijder de motor en laat een motorspecialist
het oppervlak van de collector bijwerken, indien
mogelijk. Zie blz. 18.
7. Vervang de motor. Zie blz. 18.
1. Vervang de voedingskabel.
2. Vervang de ON/OFF-schakelaar. Zie blz. 12.
3. Als de oververhittingsbeveiliging (thermische
schakelaar) open is (geen doorverbinding), laat
dan de motor eerst afkoelen. Blijft de schakelaar
ook na afkoelen open moet u de motor vervangen.
Als de schakelaar na het afkoelen sluit, corrigeer
dan de oorzaak van de oververhitting.
4. Vervang beschadigde klemmen en sluit ze weer
stevig aan.