Hoofdstuk 6
CONTROLES BIJ HET EERSTE AANZETTEN
Vooraleer de ketel aan te sluiten, voorzie:
a) een zorgvuldige spoeling van alle leidingen van het systeem om eventuele residuen te verwijderen die
de goede werking van sommige componenten van het systeem (pompen, kleppen, enz.) in het gedrang
kunnen brengen.
b) een controle om na te gaan of de schoorsteen goed trekt, geen vernauwingen heeft, en of er geen
afvoeren van andere toestellen aangesloten zijn op het rookkanaal.
Dit om onvoorziene verhogingen van de belasting te vermijden. Pas na deze controle mag de
schoorsteenkoppeling tussen de ketel en het rookkanaal gemonteerd worden.
Een controle van de koppelingen met reeds bestaande rookkanalen is zeker aanbevolen.
EIGENSCHAPPEN VAN HET VOEDINGSWATER
De fysisch-chemische eigenschappen van het voedingwater in het voedingwateraanmaaksysteem zijn
fundamenteel voor de goede werking en de levensduur van de ketel.
Één van de meest voorkomende problemen veroorzaakt door een slechte kwaliteit van het voedingwater
is de kalkaanslag op de oppervlakken van de warmtewisselaar.
Minder frequent maar even erg is roestvorming op de oppervlakken van het hele circuit aan de kant waar
het water is.
het is bekend dat kalkaanslag de warmte-uitwisseling sterk vermindert omwille van de lage thermische
geleiding, zelfs al is er maar een paar millimeter aanslag, wat zorgt voor zeer schadelijke plaatselijke
opwarmingen. het is sterk aanbevolen om een behandeling van het water uit te voeren in de volgende
gevallen:
a) hoge waterhardheid van het beschikbare water (meer dan 20°f )
b) zeer uitgestrekte installaties
c) grote hoeveelheden water opnieuw geïntegreerd omwille van verlies
d) bijvullen na het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden op het systeem
Voor de behandeling van het voedingwater van thermische systemen is het aanbevolen zich altijd te
wenden tot gespecialiseerde bedrijven.
BIJVULLEN VAN HET SYSTEEM
Eenmaal de hydraulische aansluitingen uitgevoerd zijn, kan men overgaan tot het aansluiten van de
installatie.
Open alle ontluchtingsventielen van de radiatoren, van de ketel en van het systeem.
Open geleidelijk de toevoerkraan en verzeker u ervan dat de ontluchtingsventielen normaal werken.
Controleer via de manometer of het systeem onder druk komt. In geval van een gesloten systeem, tot een
druk van circa 0,11 – 0,12 MPa (1,1 – 1,2 bar) gaan. Sluit de toevoerkraan en ontlucht daarna opnieuw de
lucht uit de ketel via het ontluchtingsventiel.
25
hyDRAuLISChE INSTALLATIE