5
3
Juiste rijmethode
Controleer de richtingaanwijzers
◆ Draai de hoofdschakelaar naar de "
◆ Bedien de richtingaanwijzerschakelaar om te controleren of de
richtingaanwijzers werken.
◆ Controleer de richtingaanwijzers op vlekken of beschadigingen.
Kussen voor/achter controleren
Belast het stuur en het zitkussen en schud het voertuig op en
neer, controleer op afwijkingen.
◆ Controleer of koplamp, achterlicht of knipperlicht normaal
branden. Start de motor en zet de schakelaars aan, controleer of
de koplamp, het achterlicht en de knipperlichten normaal
branden en controleer of er geen vlekken of breuken op de
lichtlens zitten.
◆ Controleer het dashboard.
◆ Controleer of de claxon normaal werkt.
Draai de hoofdschakelaar naar de "
de claxon.
Controleer stand van de achteruitkijkspiegel
Ga op het zadel zitten en controleer de achteruitkijkspiegel;
controleer ook op schade of vlekken. Met het oog op de veiligheid
tijdens
het rijden is een koppel van 1,02-1,428 Kgf-m
voorgeschreven. De achteruitkijkspiegel mag dus niet heel strak op
het voertuig bevestigd zijn (noch uitzonderlijk los).
" positie.
" positie en druk op
52
Richtingaanwijzers