Bij dakopstellingen van groepen RX-
ventilatoren, die onderling verbonden zijn via
een voedings-, netwerk of stuurstroomkabel.
Ook blikseminslag op deze kabelverbinding
kan tot defecten leiden. Vooral bij ringvormige
netwerken is dit risico aanwezig vanwege de
hoge inductiespanningen bij blikseminslag.
De voedingskabel, eventuele besturingskabels en
■
eventueel een drukslang, kunnen via een doorvoer
van onder de voet van de ventilator tot onder de kap
worden gevoerd. Deze doorvoer is onder de kap
aangegeven met 'supply cable', zie 7a. Voor doorvoer
naar de werkschakelaar kan gebruik gemaakt worden
van een doorvoer naar één van de holtes op de
hoeken van de ventilator. Deze doorvoeren zijn
aangegeven met 'cable', (zie 7a.);
7a. A = cable, B = supply cable
De RX type D wordt aangesloten op een draaistroomnet
■
(3 fasen, 400 Volt) Sluit de ventilator aan op 2 van de
3 fasen en bij meerdere RX moet men de aansluitingen
gelijkmatig over de fasen verdelen. De RX type D moet op
max 16A afgezekerd zijn.
RX-ZMV
Onder het deksel van de ventilator is een
■
druktransmitter gemonteerd die met een
driedraads-verbinding elektrisch verbonden is met
de besturing;
Op de buitenste slangpilaar aan de onderzijde van
■
de druktransmitter is standaard een luchtleiding
voorgemonteerd die via een doorvoer naar één van
de holtes op de hoeken van de ventilator is gelegd
[zie 7b]. Deze leiding wordt gebruikt voor het
meten van de omgevingsdruk/nuldruk;
Monteer de bijgeleverde leiding op de
■
binnenste slangpilaar aan de onderzijde van de
druktransmitter, [zie 7b]. Leg deze luchtleiding, via
één van de doorvoeren onder het deksel, naar de
plaats in de installatie waar de druk gemeten moet
worden. Gewoonlijk wordt de druk gemeten in de
dakopstand onder de ventilator cq. geluidsdemper,
[zie 7b;)
12 - NL
A
B
C
B
7b. A = kabel of luchtleiding doorvoer (4x) B =
binnenste slangpilaar en C = leiding omgevings-
druk/nuldruk
Bij montage van de luchtleiding kan gebruik
■
gemaakt worden van het bijgeleverde montageset.
De beugels zijn bedoeld voor het monteren van
de luchtleiding, de wartel en het aluminium buisje
kunnen worden gebruikt als drukmeetpunt in de
dakopstand, [zie 7c];
A
B
D
C
7c. A = ventilator, B = geluidsdemper, C =
dakopstand en D = drukslang E = drukslang
buitenom, F = kabelwartel met meetpijp en G =
drukmeetpunt
Zorg ervoor dat de luchtslang in het drukmeetpunt
■
altijd buiten de luchtstroom of vlak met de wand
wordt gemonteerd. Bij niet loodrechte montage
wordt niet alleen een statische druk maar ook een
dynamische druk gemeten waardoor de regeling
niet nauwkeurig op een constante statische druk
kan regelen.
A
A
E
B
C
F, G