11.3 Omschakelen van weegeenheden
De hier gekozen weegeenheid blijft ook opgeslagen nadat de weegschaal van het
netwerk wordt gescheiden.
• De toets UNIT meermals drukken totdat de gewenste weegeenheid verschijnt.
De afzonderlijke eenheden kunnen in het menu worden geactiveerd en
gedeactiveerd (zie hoofdstuk 9.1 "Menuoverzicht").
Mogelijke instellingen, zie hoofdstuk 15:
Bij weegschalen met typetoelating is het enkel mogelijk om te kiezen tussen
de eenheden [g] → [kg] → [ct].
11.4 Tarreren
Het eigen gewicht van een willekeurige container gebruikt voor weging kan worden
getarreerd door de toets te drukken, waardoor bij volgende weegprocessen het
nettogewicht van het gewogen materiaal verschijnt.
De weegschaalcontainer op het weegschaalplateau stellen en de deur van het
windscherm sluiten.
Afwachten totdat de stabilisatieaanduiding (
toets TARE drukken. Het containergewicht wordt eerst in het
weegschaalgeheugen opgeslagen.
Het gewogen materiaal inwegen en de deur van het windscherm sluiten.
Afwachten totdat de stabilisatieaanduiding (
Het netto gewicht aflezen.
• Indien de weegschaal niet belast is, wordt de tarrawaarde met het
"minus" teken afgelezen.
• Om de opgeslagen tarrawaarde te wissen dient de weegschaal te
worden ontlast en de toets TARE gedrukt.
• Het tarreerproces kan willekeurig aantal keren worden herhaald. De
grens wordt bereikt op het moment dat het hele weegbereik wordt
gebruikt.
11.4.1 De tarrawaarde manueel invoeren (functie "Pre-Tare")
In de weegmodus de toets F drukken.
Met de toets de instelling "TARRA INVOEREN" kiezen en met de toets
PRINT bevestigen.
Met de navigatietoetsen het tarragewicht invoeren en met de toets PRINT
bevestigen.
De ingevoerde tarrawaarde verschijnt met het teken "-".
11.4.2 De tarrawaarde wissen
De tarrawaarde kan worden gewist door de toets TARE te drukken of de waarde
"0.000" in te voeren.
45
) verschijnt en vervolgens de
) verschijnt.
AEJ-C/AES-C/PLJ-C-BA-nl-1514