5. Instellingen van brandpunt en helderheid (belichting)
•
Als de camera na de weergave van [
Starlight AF geactiveerd worden. Als het brandpunt verkregen wordt, zullen de
brandpuntaanduiding [
(de detectie met Starlight AF werkt alleen voor ongeveer 1/3 van de middelste zone van
het scherm).
•
Als u na het scherpstellen op een onderwerp in-/uitzoomt, kan de nauwkeurigheid van het
brandpunt verloren gaan. Stel het brandpunt in dat geval opnieuw in.
•
Wanneer de Focusmodus op [AFF] of [AFC] gezet is.
–
Er zal een piep te horen zijn wanneer de scherpstelling voor het eerst verkregen wordt tijdens
het half indrukken.
–
Als de AF-modus op [Voorkeur multi] gezet is, zoals [
even weergegeven als voor de eerste keer scherp gesteld wordt door de sluiterknop tot
halverwege in te drukken.
Onderwerpen en opname-omstandigheden waarbij het scherpstellen moeilijk
is
•
Snelbewegende onderwerpen, extreem helderen onderwerpen of onderwerpen zonder
contrast.
•
Wanneer u onderwerpen opneemt door ramen of in de buurt van glimmende voorwerpen.
•
Wanneer het donker is of wanneer er zich beeldbibber voordoet.
•
Wanneer het toestel zich te dicht bij het onderwerp bevindt of wanneer u een beeld maakt
van zowel onderwerpen ver weg als onderwerpen dichtbij.
] sterren in de nachtlucht detecteert, zal
LOW
] en de scherp gestelde AF-zones weergegeven worden
STAR
141
] of [
], wordt de AF-zone alleen