In de volgende situaties wordt het
signaleringsvermogen van de camera voor
beïnvloed:
• Rijden in slechte weersomstandigheden waarin het
zicht wordt beperkt door dichte mist, zware regen of
sneeuw, enz.
• De camera voor wordt beïnvloed door licht, bijvoor-
beeld weinig omgevingslicht in het donker, slechte
extra verlichting, overmatige achtergrondverlichting in
het zicht, licht van tegenliggers, abrupte verandering
van helderheid, zoals plotseling overgaan van licht naar
donker (ingang/uitgang tunnel), rijden op sterk reflec-
terende wegen (wegdek bedekt met water of sneeuw)
of rijden op plaatsen met onvoldoende licht, zoals tun-
nels, plaatsen die omgeven zijn door hoge gebouwen en
ondergrondse parkeerplaatsen.
• De camera voor wordt gedeeltelijk of volledig geblok-
keerd door obstakels, bijv. stof of vreemde voorwerpen
op de voorruit.
• Het gedeelte van de voorruit dat in beeld is, is bescha-
digd.
• De camera voor is niet gekalibreerd na verwijdering/
plaatsing.
64
Starten en rijden
• De camera voor is niet gekalibreerd na verwijderen/
plaatsen van de voorruit.
• De camera voor is niet goed vastgezet.
• De voorruit is aan de buitenzijde niet schoon (inclusief
wissporen).
• De voorruit wordt niet regelmatig schoongemaakt.
• Ontwasemen/ontdooien van de voorruit werk niet vol-
doende onder vochtige omstandigheden.